Daan van de Velde (Marechaussee) - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Daan van de Velde (Marechaussee)

Biografieën oud-leden
This page is also in English on this website page.

De ouders van Daan van de Velde (collectie Richard van de Velde)

David “Daan of Daaf” (In de UK noemden ze hem later steevast Denny) van de Velde werd op 9 juli 1912 geboren in een klein arbeidershuisje op de Oost-Groeneweg in Steenbergen, nabij de hoeve van Van der Spelt. Zijn ouders waren boerenknecht Cornelis van de Velde (1883-1951) en Johanna Jansen (1887-1925). Ze kregen samen vijf kinderen: Maatje (1908-1945), Hector “Torreke” (1910-1990), David (1912-1997), Lucretia “Jaan” (1915-1968) en Cornelia “Corrie” (1918-2007).

Maatje, Corrie en Jaan en rechts Daan. Rechts met zijn oudere broer Hector omstreeks 1930 (collectie Richard van de Velde)


David liggend (links) tussen zijn schoolvrienden in 1919 (collectie Richard van de Velde)

 
Het ouderlijk huis aan de Oost-Groeneweg (collectie Richard van de Velde)

Het gezin Van de Velde behoorde tot de kleine geloofsgemeenschap van de Nederland-Hervormde kerk.  
Daan zat in Steenbergen op de lagere school. Hij was een hele goede leerling en zou naar de MULO zijn gegaan, als zijn moeder niet plotseling
in 1925 zou zijn overleden. Dit nare voorval heeft hem zijn hele leven parten gespeeld. Hij heeft levenslang een hekel gehad aan de kleur zwart. De reden daarvan was dat zijn vader hem verplichtte om voor de begrafenis zijn favoriete grijze pak zwart te laten verven. Daan was erg aan zijn moeder gehecht en hij vertelde later dat na haar heengaan de warmte en gezelligheid uit huis was verdwenen. Ondanks herhaalde verzoeken van het Hoofd der school aan zijn vader om hem te laten studeren, moest hij gaan werken om geld voor het gezin binnen te brengen. Hij werd uiteindelijk leerling-machinist bij de plaatselijke Centrale Suikermaatschappij.

De suikerfabriek in Steenbergen

Militaire dienst


David links als rekruut op de Korenmarkt in Bergen op Zoom (collectie Richard van de Velde)

Op 4 oktober 1932 werd hij opgeroepen als dienstplichtig militair bij het in Bergen op Zoom gevestigde 3e Regiment Infanterie. Na een half jaar was hij korporaal, maar moest toen, door bezuinigingen, verplicht met groot verlof.


In uniform van de Politietroepen. (collectie Richard van de Velde)

Midden in de crisistijd was het moeilijk tot onmogelijk om aan een baan te komen. Via bemiddeling van Sjef Janssens uit Breda, een oom van hem, die bij het KNIL zat, belandde hij op 3 januari 1934 als vrijwillig soldaat bij de landmacht met bestemming voor dienst bij het Korps Politietroepen. De opleiding was in Nieuwersluis, nabij Utrecht.

Hier werd hij in juli 1934 ingezet bij de zgn. Jordaanoproer. Dit waren heftige rellen van werkloze Amsterdammers. Hij vertelde later dat de opstandige mensen kachels en dakpannen vanuit de ramen op de bovenverdieping van de huizen naar beneden gooiden. Het schieten op deze mensen druiste helemaal tegen zijn geweten in. ‘De mensen waren zo arm en hadden honger. Daar schiet je toch niet op’.

Op 4 april 1935 werd het dienstverband bij de Politietroepen verbroken en kwam Daan als beroepsmilitair ‘Marechaussee te voet’ terecht bij het Depot Koninklijke Marechaussee. Hij werd geplaatst bij de 1e Divisie en kreeg zijn opleiding aan de Zwolseweg in Apeldoorn.
 

Links, Daan in vol ornaat van de Marechaussee. Rechts met een collega ingekwartierd bij slager Gijzels in het Zeeuws-Vlaamse Sluis (collectie Richard van de Velde).

In 1935 en 1936 werd Daan als marechaussee geplaatst in het Zeeuws-Vlaamse Sluis. Hier lag hij in de kost bij de plaatselijke slager Gijzels. Als grensbewaker mocht hij heel vaak op de foto met vrouwelijke toeristen, die erg gecharmeerd waren van dat mooie blauwe uniform. Aangezien er opvallend veel foto’s zijn van deze periode, is er een gerede kans dat de dames ook de persoon in het uniform wel leuk vonden! Aan deze periode hield Daan dan ook goede herinneringen over. In de jaren zestig, toen hij zich eindelijk een auto kon veroorloven, ging hij met zijn gezin bijna jaarlijks terug naar deze omgeving om er vakantie te vieren.

Na weer een korte periode te hebben doorgebracht bij het Depot in Apeldoorn, werd hij eind jaren dertig gestationeerd op de Marechausseekazerne aan de Eindhovenseweg in Valkenswaard. Hier werd hij eveneens belast met grensbewaking. De opdracht was de welig tierende grenssmokkel te bestrijden. Met zijn vier collega’s Meulenberg, Koenen, Bagchus en Uiterwijk, bestreek hij lopend en per fiets het bewakingsgebied Aalst, Waalre, Dommelen en Borkel en Schaft. Het was eind jaren dertig en de bewoners in dit stukje Brabant waren zo arm, dat ze er wel iets moesten bijverdienen om het hoofd boven water te houden.

De kleine smokkelaars, ook wel pungelaars genoemd, smokkelden voornamelijk boter, zout en suiker. Meestal smokkelde men boter naar België, omdat het product daar veel duurder was. De Marechaussees die smokkelende vrouwen betrapten, hielden ze wel eens enige tijd vast in hun kantoor, zodat de gesmolten boter de dames uit de rokken droop bij de warme kachel. Andere verstopten hun smokkelwaar in rubberen zakken en lieten de grensriviertjes zoals de Tongelreep en Dommel het transport doen. Daan betrapte er eens één die met een tak zo’n vastgelopen pakket wilde wegduwen.
 
Als zijn zoon Richard in de jaren vijftig zijn favoriete 78-toerenplaat ‘De Smokkelaar’ van Johnny Hoes op de pick-up legde, vertelde Daan veel over zijn belevenissen in die contreien. Hij was erg begaan met het lot van deze keuterboertjes en zal om die reden bij een smokkelpoging regelmatig een oogje dicht hebben geknepen. Mede door hun armoede had hij een enorme hekel aan het begrip ‘Goeie ouwe tijd’.

 
De Duitse inval in 1940

Toen op 10 mei 1940 in Nederland de oorlog uitbrak, kregen de 273 Marechaussees in Brabant de order zich terug te trekken naar de vesting Holland. Holland bleek ondertussen onbereikbaar, want Duitse troepen hadden al een bruggenhoofd gevestigd op de as Moerdijk-Rotterdam. De Mare-chausseebrigades verzamelden zich daarom op 11 mei 1940 in Roosendaal. Toen Duitse bommenwerpers ervoor zorgden dat grote delen van Roosendaal in brand stonden, gaf de commandant de opdracht tot afmars naar Putte (N-Br.). Vervolgens vertrok Daan met zijn collega’s per fiets, onder escorte van Belgische officieren, over Belgisch grondgebied richting Antwerpen. Onderweg sloten allerlei vluchtende Nederlandse militairen zich aan.

De Luchtbal-kazerne

Na enige uren bereikten zij net buiten Antwerpen de Luchtbal-kazerne. Hier begon men allereerst met een appèl om eventuele 'verkeerde elementen' onder de militairen te ontmaskeren. Nog steeds onder begeleiding van de Belgen trokken zij 's avonds via de Scheldetunnel naar het Nederlandse Hulst, waar zij rond 02.00 uur uitgeput aankwamen. Hier werden zij ondergebracht in het Patronaatsgebouw.

Ondertussen was een groot aantal Belgische en Franse soldaten Zeeuws-Vlaanderen binnengetrokken. Men wilde, ondanks de Nederlandse capitulatie op 14 mei, met hulp en aan de zijde van de geallieerden blijven doorvechten. Bij de capitulatie waren de Nederlandse troepen in de provincie Zeeland buiten de overgave gehouden, omdat er zich nog buitenlandse troepen in dit gebied bevonden. Schout-bij-nacht Van der Stadt, die inmiddels het bevel had overgenomen, besloot op 17 mei na overleg met de Franse legerleiding, Zeeland prijs te geven. Hij gaf de Koninklijke Marechaussee opdracht Zeeland te verlaten om een vliegveld nabij Nantes te gaan bewaken. Hier hadden zich vliegtuigen en personeel van de Nederlandse Militaire Luchtvaart naar toe begeven volgens berichten. Voor zover na te gaan, zat Daan op dat moment met enkele collega’s in Sluis of net daarbuiten in een klooster in St. Anna ter Muiden.

Burgerchauffeurs met marechaussees nabij Axel

De leiding van de Marechaussee vorderde onmiddellijk autobussen van de Zeeuwsch-Vlaamse Tram Maatschappij en andere particuliere busbedrijven met hun burgerchauffeurs. Deze bonte colonne trok op 18 mei samen met de Politietroepen en andere militairen via Brugge, Ieperen, La Panne en Duinkerken naar Gravelines, waar ze tenslotte overnachtten in kazematten op het stro. De terugtrekkende militairen werden onderweg gehinderd door vluchtelingenstromen en geplaagd door Duitse luchtaanvallen.

Daan vertelde: 'We kwamen op 20 mei aan bij Abbeville in Noord-Frankrijk en een drukte en een ellende en een verschrikking,…daar kwamen die vliegtuigen weer. Ik vergeet het nooit! Ik sprong met mijn kameraad in een droge sloot, je gelooft 't of niet, midden tussen een stel nonnen! We lagen daar en die Duitsers schoten met een mitrailleur door die sloot. Hoe we eruit zijn gekomen, weet ik nu nog niet.'
Hij vervolgde zijn herinneringen: ‘We reden met een groot aantal Marechaussees op de fiets door het heuvelachtige landschap in Noord-Frankrijk. De ouderen hadden het er behoorlijk moeilijk mee en konden het tempo soms niet bijhouden. De jongeren lieten zich vaak voorttrekken door militaire- en burgermotorvoertuigen. Nabij Rouan vond het volgende voorval plaats: Barendje Uiterwijk, mijn maat in Valkenswaard, kreeg een lekke band en hield in paniek een bus aan die vol met Nederlandse officieren zat. Hij vroeg of hij mee mocht rijden. De 'heren' in de bus riepen naar de chauffeur: "Doooooooorrijden!". Waarop Barendje met zijn karabijn in de aanslag riep: "Ik schiet jullie koppen eraf als ik niet mee mag!" Mooi dat ie mee kon.’
Via Rouen, ging het richting Rouen, waar men overnachtte in auto’s en in het gras. Op 21 mei verder naar Evreux, waar het grootste deel overnacht in het stro van een manege. Vervolgens via Les Mans naar Angers waar de manschappen werden onthaald in een Geniekazerne. Eten: soep, macaroni, biefstuk en veel wijn….


Een kaart met de route die de Marechaussees namen van Zeeuws-Vlaanderen naar Engeland

Op 24 mei kreeg men vlak voor Nantes te horen dat bewaking van het vliegveld niet meer nodig was. Er werd doorgereisd naar Vertou, waar in scholen werd overnacht.
Op 27 mei kreeg Daan met zijn collega’s bericht om naar een verzamelpunt in Douvres-La Délivrande, een dorpje ten noorden van Caen, te komen. Alle Nederlandse militairen in Frankrijk werden daar verwacht.
Na het passeren van prachtige heuvellandschappen bereikte ’s avonds Laval, waar men sliep in een vuile kazerne. De soep die werd verstrekt had een niet aan te duiden smaak.

 Het oude kasteel La Baronie in Douvres-La Délivrande (collectie Richard van de Velde).

Rond 13.00 uur kwam men in Caen aan. Bij aankomst bleek deze groep niet de enige te zijn. Er stonden zes bussen, enkele grote vrachtwagens met platform boven de cabine, een oplegger met grote aantallen fietsen erop, een paar 5-tons trucks en tientallen personenauto's, die gezien hun K-kenteken vrijwel allemaal uit Zeeland afkomstig waren. Er waren grote aantallen Marechaussees bij die opvielen door hun prachtige blauwe uniformen ('de blauwen'). Hier werd duidelijk gemaakt dat het einddoel Engeland zou worden en dat men wachtte op transport. Ze kregen een tijdelijk onderkomen toegewezen nabij het oude kasteel La Baronnie in Douvres-La Délivrande.
Daan verbleef hierin de open lucht op een verhoogd gedeelte achter de kerk in een appelboomgaard. Anderen hadden meer geluk en werden in een schoolgebouw in Cresserons ondergebracht.
Van de Velde bezocht hier enkele malen de door zijn collega opperwachtmeester-brigadecommandant A. Meulenberg uit het district Valkenswaard geleide godsdienstoefeningen in de kerk "La Temple Protestant". Ook bracht hij de tijd door met o.a.  zwemmen en het volgen van Engelse les.

Divisiecommandant Den Beer Poortugael was intussen zeer bedrijvig om de overtocht naar Engeland te organiseren. Aanvankelijk zouden ze vertrekken van Cherbourg, maar dat ging uiteindelijk niet door. Later bleek dat het desbetreffende schip, De Pavon, een zware luchtaanval had ondergaan. Er waren daarbij ruim 600 slachtoffers gevallen, waar onder veel Nederlandse militairen uit de Peel-Raamstelling.

De ‘Prinses Beatrix’ aangemeerd  op 10 juni 1940 aan in de haven van Brest (Collectie Richard van de Velde)
 
De overtocht naar Engeland

De dagen in Cresserons gingen vrij snel voorbij en op zondagmorgen 9 juni was het zover dat zij weer op reis gingen. De bestemming was Brest. De grote Franse oorlogshaven in het westen werd in de loop van maandag 10 juni bereikt. Men reed vrijwel direct de pier op in de 'Port Commercial'. Hier bevonden zich al enkele honderden Nederlandse militairen met hun voertuigen die zich op soortgelijke wijze aan de greep van de Duitsers hadden onttrokken. In het midden van de kade stond een groot gebouw met aan weerszijden nog voldoende kaderuimte om te parkeren. Hieraan lag de lichtgrijze Ms. 'Prinses Beatrix', van de maatschappij Zeeland, met de boeg naar voren. Het was kort daarvoor aangekomen en had Franse militairen gedebarkeerd, die hadden deelgenomen aan de expeditie naar Narvik, die niet zo best was afgelopen.
De walkranen begonnen meteen met netten de tientallen personenwagens en motoren te laden. Al snel bleek er geen plaats meer was voor de bussen en vrachtwagens. De bestuurders werd de keus gegeven om achter te blijven met hun voertuigen of gewoon weg te rijden of hun voertuigen weg te zetten en als passagiers aan boord te komen.
Aan boord kregen ze een warme maaltijd, maar moesten daarvoor drie dekken op en neer om het eten uit de kombuis te halen.

Op de avond van 10 juni rond tien uur vertrok het schip en ging het langzaam in de richting van het Kanaal. Ze kregen zeer strenge orders om op geen enkele wijze ook maar enig licht te maken. Eén van de officieren beijverde zich in het bijzonder dat duidelijk te maken. Hij bedreigde sommigen met doodschieten, indien deze order niet werd opgevolgd. Deze 'passagiers' in Brest maakten het merendeel uit van de troepen die in Engeland arriveerden. Op 11 juni kwamen 43 officieren en 830 onderofficieren en manschappen met de MS 'Prinses Beatrix' in Plymouth aan. Nadat de boot aan de wal lag, mocht niemand van het schip af. Er moesten aan boord eerst nog drie maaltijden worden gebruikt en pas om 21.00 uur stapte men in de trein met onbekende bestemming. Ze stopten nog even rond 12.00 uur in Exeter, waar iedereen op belegde broodjes en krentenbollen werden getrakteerd. De hele nacht reed men door en om 6.30 uur de volgende morgen bereikte men het station te Porthcawl in Zuid-Wales. Hier verwelkomde Luitenant- Kolonel Noothoven van Goor op een donker stationnetje, de eerste uitgeputte en vervuilde manschappen.


 
Het treinstation van Porthcawl (Collectie Richard van de Velde)

David van de Velde vertelde: ‘Zo marcheerden wij in de vroege morgen naar het tentenkamp 'Dan-Y-Graig' (=onder de rotsen) dat was gelegen op een glooiend terrein met uitzicht op het Bristol Kanaal. Hier en daar zagen wij bewoners vanachter terzijde geschoven gordijntjes naar ons kijken. Later hoorden wij dat sommigen hadden gedacht dat wij Duitsers waren. Onze zwarte schoenen en beenkappen met daarbij de rijbroeken welke wij droegen, hadden daaraan medegewerkt.'
Dit kamp was mede door toedoen van de al in Engeland aanwezige Luitenant- Kolonel Noothoven van Goor in gereedheid gebracht. In totaal kwamen in mei en juni van 1940 120 officieren, 360 onderofficieren, 980 korporaals en soldaten aan. Ze waren afkomstig van de infanterie, korps wielrijders, cavalerie, artillerie, genie, luchtvaartafdeling, politietroepen en marechaussee. Zij vormden de aanzet voor een Nederlandse strijdmacht in Groot-Brittannië. Het commando over de troepen hier was in handen van majoor Sas. Het commando over de Marechaussees was in handen van Den Beer Poortugael.

Op 16 augustus 1940 werden uit de Marechaussees, die jonger dan 38 jaar waren, een ‘mobiele compagnie’ samengesteld. Daan behoorde hier ook toe. Deze compagnie bestond uit vier pelotons, elk onder leiding van een opperwachtmeester. Kapitein E. Suijlen voerde het commando. Uit het personeel boven de 38 jaar werd een politieafdeling gevormd, dat onder commando stond van kapitein F. van der Kroon. Deze 77 man kreeg een nauwkeurig omschreven politiële taak, zoals toezicht en controle op Nederlandse militairen.


Het tentenkamp Dan-Y-Graig (Collectie Richard van de Velde)

Het tentenkamp was omringd met prikkeldraad. Het "stelletje ongeregeld" werd door de Britten in het begin nogal met argusogen bekeken. Men vond het maar vreemde snuiters. Bij hun aankomst, en nog een tijdje daarna, werd het kamp bewaakt door Britse soldaten en werden zij min of meer, en niet altijd op vriendelijke wijze, bejegend als krijgsgevangenen. Heel begrijpelijk, want de Duitsers hadden er in de beruchte meidagen een handje van om tussen de terugtrekkende en vluchtende soldaten, een stuk of wat agenten en spionnen te schuiven. Er zijn er dan ook enkele uit het kamp gehaald en veroordeeld. Bovendien was het moreel van de mannen vanzelfsprekend aangetast. De snelle Duitse opmars had grote indruk op hen gemaakt, terwijl de scheiding van gezin en verdere familie velen zwaar viel. Ook moesten de uitgeweken Nederlanders een uitvoerig Brits en Nederlands veiligheidsonderzoek ondergaan. Niet verwonderlijk dat de Engelsen blij waren met de komst van de marechaussees en politietroepen, zodat ze met een gerust hart de bewaking konden overdragen. De wacht werd ondergebracht in een autobus bij de ingang van het kamp. De politieafdeling moest zo nu en dan corrigerend optreden, zoals zij vroeger ook in Nederland hadden gedaan. Dit alles maakte ze in de ogen van de militairen niet altijd even populair. De populariteit van de bewakers daalde verder doordat zij, als beroepsmilitairen, een hogere betaling kregen dan de anderen.

In eerste instantie was de naam van deze ongeregelde troepen in Porthcawl: 'Detachement Koninklijke Nederlandsche Troepen in Groot Brittannië'. Deze naam werd al snel veranderd in 'Nederlandsch Legioen', omdat de Engelsen de term Foreign Legions gebruikten voor buitenlandse troepen in hun land.
Daan: ‘De bevolking was aardig. Als ze ons vroegen: "Are you Dutch?” zeiden wij: "Nee, Hollanders! ‘Dutch’ klonk ook zo Duits’.


Naarmate het jaar op zijn eind liep werden de nachten kouder. Aangezien het tentenkamp niet geschikt was voor overwintering, werd uitgekeken naar een geschikt onderkomen. Op 28 september werd aan de Coney Beach in Porthcawl een afscheidsavond gegeven, die bestond uit muziek en zang. Het hoogtepunt van deze avond was het uit volle borst zingen van het Legioenslied.
Op 2 oktober 1940 hadden de manschappen voor de 113e maal onder tentdoek geslapen. Toen de tenten werden gestreken, lieten ze een schoon kamp achter. Op het station in Porthcawl stonden twee treinen klaar die hen naar Congleton zouden brengen. Ze werden door veel Engelse meisjes uitgewuifd.....

De Vale-mill in Congleton (collectie Richard van de Velde)

De Brigade krijgt vorm

Enkele uren later kwam men aan op het station in Congleton (Cheshire), een plaats die toen ongeveer 12.000 inwoners telde. Het Irene-muziekkorps stond hen al op te wachten. Ze speelden marsen zoals 'Piet Hein'. Achter dit korps marcheerden ze, onder grote belangstelling van de plaatselijke bevolking, het stadje in. Een gedeelte werd gelegerd midden in de stad in een 'een ongezellige, armelijk, haveloos, vervallen' leegstaande papierfabriek Park Mill. Plaatselijk beter bekend als het gebied bij de Fairground. Weer een ander gedeelte vond onderdak in de Riverside Mill en een groep kwam iets ten noordoosten in Buglawton terecht, in de Eaton Bank Mill.

Tenslotte werd de P.A.M. (politieafdeling Marechaussee), waar Daan ook toe behoorde, afzonderlijk gelegerd in de Vale Mill. De goede contacten met de plaatselijke bevolking vergoedde veel van de ongemakken. Congleton bezat veel industrie, o.m. textiel-, melk-, en sigarettenfabrieken. Het had tevens een Village-Hall (voor de 'dances') twee bioscopen, tien kerken, voetbalveld en een veemarkt. Het was dus een doorsnee Engels industriestadje.  


`Het zakboekje' (Service and Paybook) van David van de Velde (Collectie Richard van de Velde)

Eind 1940 besloot de regering tot de vorming van een brigade. Het kreeg de naam “Koninklijke Nederlandsche Brigade” en werd op 11 januari 1941 in Congleton opgericht. Zowel de Koningin als Prins Bernhard gaven aan dat zij zich konden vinden in het woord "Koninklijke", maar voor een verdere toevoeging van een Koninklijke naam zou de Brigade eerst nog een betere geoefendheid moeten laten zien.


Daan van de Velde naast een verkenningsvoertuig van de brigade (collectie Richard van de Velde)

Voorlopig bestond de Nederlandse brigade uit een staf en twee bataljons volgens de Britse militaire standaard. Het 1e bataljon, o.l.v. majoor Doorman, werd gevormd uit het bestaande 1e bataljon. Het 2e bataljon, onder leiding van majoor De Broeckert, werd opgericht uit het depot-bataljon en de compagnie mobiele marechaussees. De reorganisatie zou 1 januari effectief zijn. Het lag toentertijd nog in de bedoeling een complete brigade met drie bataljons en een pantserverkenningsafdeling te vormen. Het eskadron pantserwagens zou van de verkenningseenheid de kern vormen, die eind januari 1941 werd gerealiseerd. Een groot deel van de compagnie mobiele marechaussees, w.o. Daan, werd hierbij ingedeeld. In eerste instantie onder leiding van kapitein Kist, daarna door kolonel Phaff, de latere commandant van de Brigade.

 Ranton House met links achter net zichtbaar de Abbey (collectie Richard van de Velde)




 


Gezellige taferelen op de trouwreceptie van Daan van de Velde en zijn Doreen (collectie Richard van de Velde)


Op 30 december 1940 werd de Compagnie Mobiele Marechaussee, die op 24 september was opgericht, zodoende verplaatst van Congleton naar Haughton, 8 km ten zuidwesten van Stafford. Ze werden daar gelegerd in kasteel Ranton Abbey, dat eigendom was van Lord Lichfield. Het grote gebouw beschikte over 40 kamers en had een eigen stroomvoorziening die was gehuisvest in de nabijgelegen toren. Doordat het niet was te zien vanaf de grote weg, werd er een bord bij het begin van de oprijlaan geplaatst met het opschrift "To Marechaussee". Op 2 januari 1941 kwamen de zestien gepantserde voertuigen van de compagnie aan. Compagniecommandant Kapt. Kist hield van veldoefeningen. Er waren regelmatig zware meerdaagse oefeningen, meestal samen met de Home Guard.


Daan (bovenaan en in het midden vooraan) op oefening met de Compagnie Mobiele Marechaussee in de Black Mountains in Wales

Daan ging in die tijd met zijn collega’s vaak uit in het nabijgelegen Stafford. Zijn latere vrouw Doreen Lewis vertelt hoe ze elkaar hebben leren kennen:
‘Via de pub 'Bear Inn' in het nabij gelegen Stafford, waar veel marechaussees van Ranton Abbey uitgingen, kwam Daan op uitnodiging van mijn collega als introducé op de personeelsavond van mijn firma English Electric in de Borough Hall. Hij zag er heel imposant uit in dat mooie blauwe uniform en bovendien was hij heel charmant. Hij vroeg mij ten dans en we hadden die week nog een 'date'. Ik stelde 'm diezelfde week nog aan mijn ouders en grootmoeder voor en die waren, net als ik, ook weg van 'm. Een paar maanden later waren we al verloofd en we trouwden op 21 februari 1942 in ons dorp Walton-on-the-Hill.'

Eén van de verbrande kamers in Ranton Abbey (Coll. P. Bos)

Op 6 maart 1941 verliet bijna de gehele compagnie Mobiel Marechaussee Ranton Abbey voor een tweedaagse oefening. Enkelen bleven achter voor wachtdiensten.
In diezelfde nacht werd Ranton Abbey, waarschijnlijk door een vlam gevatte houten balk die door een schoorsteen liep, door brand verwoest. Het vuur greep razend snel om zich heen. De kamermuren waren van hout en riet bijeengehouden door een kalklaag. Daan raakte door de brand veel van zijn persoonlijke eigendommen kwijt.
De compagnie keerde terug naar Congleton en werd meteen opgeheven.

In september 1940 was, op last van de regering voor Nederlandse rekening, de bouw begonnen van een kamp voor de Nederlandse troepen in Wrottesley Park, 8 km ten westen van Wolverhampton.

Op 10 juli 1941 kwam Daan met de rest van de Nederlandse Brigade in dit kamp aan. Wolverhampton was toen een stad van 160.000 inwoners en een centrum van o.a. ijzerindustrie en machinefabrieken. Het kamp had een oppervlakte van 150 ha. en lag op het landgoed van Lord Wrottesley, nabij de Cranmore Lodge Farm. De Nederlanders in Engeland mochten de naam van dit kamp nooit noemen uit angst voor spionnen. De gelegerde militairen spraken van Wolverhampton en de lokale bevolking had het over The Dutch Camp at Cranmore Lodge of naar de eigenaar York's farm. De ruim 100 nieuwe barakken, bureaus, eet-en wasgelegenheden, sporthallen (een unicum in die tijd!), tennisbanen, theater en eetzalen waren een verademing. Elektriciteit en stromend water waren toen een luxe. In beginsel hadden de ontwerpers vergeten een gymnastieklokaal en ruimtes voor godsdienstoefeningen te bouwen, alsmede een exercitieterrein ontbrak. Deze blunders werden echter spoedig hersteld. Het kamp was in die tijd een van de duurste in Engeland. Doordat het park acht kilometer buiten de stad was gelegen, was het contact met de bevolking minder intensief dan in Congleton. Voor ontspanning in het kamp werd voldoende gezorgd. Toch werd de achteruitgang (Perton Lane) van dit kamp vaak gebruikt door militairen die van het uitgaansleven in Bridgenorth (veel aantrekkelijke pubs!) gebruik wilden maken. Het lag nl. dichtbij een grote doorgaande weg.

Koningin Wilhelmina en prins Bernhard verleende op 26 augustus 1941 bij Koninklijk Besluit toestemming aan de Koninklijke Nederlandsche Brigade om met ingang van 27 augustus de erenaam 'Prinses Irene' te dragen. Het voornemen een complete Brigade van 3.000 tot 5.000 man te vormen, kon niet tot uitvoering worden gebracht, doordat nimmer voldoende personeel beschikbaar was. De sterkte bedroeg in april 1942 ongeveer 1.300 man. De sterkte van de brigade werd verzwakt door de uitzending van detachementen, de opleiding van speciale troepen en door het aanwijzen van personeel voor andere bestemmingen.

Eerste schriftelijk teken van leven van Daan via het Rode Kruis (Collectie Richard van de Velde)

Twee dagen voor deze brief werd Daan officieel bevorderd tot Wachtmeester te voet bij de Koninklijke Marechaussee en kreeg hiervoor een Getuigschrift.


De Brigade in opleiding

Doordat de Brigade door haar beperkte omvang als gevechtseenheid niet kon worden ingezet, werd zij minder interessant voor de geallieerde troepen. De regering wilde echter een herkenbare Nederlandse eenheid tussen de geallieerde legers. Op 16 december deelde de minister van Oorlog aan de Brigade mee, dat men per 1 januari 1943 besloot tot een reorganisatie. Voor Daan betekende dat het eskadron pantserwagens waar hij aan toebehoorde, werd opgeheven. Deze eenheid bestond grotendeels uit enthousiaste Marechaussees. De sfeer was er prima en er werden veel oefeningen gehouden die zich vaak uitstrekten over grote afstanden. Populair waren de schietoefeningen in het berglandschap van Wales. Regelmatig werd er ook aan sight seeing gedaan en die combinatie werd zeer op prijs gesteld door de manschappen. Bovendien droegen de mannen van dit eskadron pantserwagens een zwarte baret, afwijkend van de traditionele kaki gekleurde baret.

De opheffing had tot gevolg dat en groot deel van de Marechaussees werden verdeeld over de drie gevechtsgroepen. Ze kwamen onder commando van jonge militaire politiemannen, ‘de Witte’,  die snel promotie hadden gemaakt. Het moreel had onder dit alles zodanig te lijden, dat na afloop van de afscheidsparade het hele eskadron door het kamp trok en met hamers op de stalen voertuigen sloeg, wat een enorme herrie veroorzaakte.  Daan memoreerde: ‘Dat lawaai was een rouwbetoon, iedereen was er kapot van dat het eskadron werd opgeheven’.

Doreen, de kersverse vrouw van Daan, woonde vanaf begin 1943 in een klein appartement in Wolverhampton, waar ze de beschikking had over twee kamers en gebruik van de gemeenschappelijke keuken. Daan kwam haar daar zoveel mogelijk opzoeken.


Het verkenningsvoertuig, de ‘ Dingo’, waarin Daan reed (Collectie Richard van de Velde)

Het eskadron verdween dan wel, maar de Brigade werd wel degelijk gemotoriseerd. Dat betekende dat alle drie gevechtsgroepen werden uitgerust met 22 Bren- en Loydcarriers, terwijl de verkenningsafdeling (Reconnaissance Unit, kortweg Recce genoemd) werd voorzien van moderne Daimler (de ‘Dingo’) verkenningswagens.

Half mei 1943 ging de verkenningsafdeling van Daan op oefening in Morecambe bij Lancaster, 40 km ten noorden van Blackpool. Hier was in een vakantiekamp het 80e Recce Regiment gelegerd. Dit was een voortgezette opleiding van Engelse militairen en droeg bij om de geoefendheid van de Nederlanders te verhogen. De samenwerking met de Engelsen was prima. Hoewel men wel opkeek tegen de wekelijkse verplichte Cross Country loop, een 8 km lange tocht door heuvelachtig landschap. Er vonden ook veel schietoefeningen op het strand plaats, waar betonnen palen als doel dienden voor de anti-tankgeweren.

Onder leiding van kapitein Looringh van Beek vertrok de Brigade (zonder de artillerie) op 12 juni 1943 naar Ashridge Camp tussen Dunstable en Berkhamsted, midden in de bossen. Ze werden hier ingedeeld bij de 61st Division Reconnaissance Unit. Dit kamp, ter grootte van enkele vierkante kilometers, behoorde tot het eigendom van Lord Rothschild, die echter niet op dit terrein huisde. In de stromende regen werden tientallen tenten opgebouwd. Elke unit had zijn eigen tenten en bosgedeelte. Tot de tenten behoorde een aantal kleine ronde achtpersoonstenten met één tentstok en een aantal grote langwerpige tenten met meerdere palen in het midden en met ruimte voor een dubbele rij slaapplaatsen. De twee andere gevechtsgroepen werden later ook in dit kamp gelegerd. Ook waren er al tal van Engelse militairen in dit park aanwezig. Voor het eerst vonden er oefeningen plaats in brigadeverband, wat nog niet eerder geschiedde.

In de loop van 1943 vormde zich onder generaal Montgomery de XXI Legergroep, die was losgemaakt uit de zgn. Home Forces (Britse territoriale troepen). Zij bestond uit het 1e Canadese leger en het 2e Britse leger en was bestemd voor de invasie van het Europese vasteland.

Frinton on Sea (Collectie Richard van de Velde)

In juli 1943 werd de Irene Brigade bij het invasieleger ingedeeld. De Brigade kreeg verdedigende taken toebedeeld en werd 29 september 1943 verplaatst naar de kust en maakte daar deel uit van de Harwich Defences, waarbij ook onderdelen van de Home Guard waren ingedeeld. Achtereenvolgens werd zij belast met de kustbewaking in Dovercourt tot 2 januari 1944, daarna in Frinton on Sea tot 10 april 1944 om vervolgens weer terug te keren naar Dovercourt tot 29 juli 1944. Dit alles was nodig om de Brigade in de gelegenheid te stellen landingen te oefenen.

Doreen ging met Daan mee en verbleef tweemaal bij mevr. Lofts in Dovercourt, waar zij op haar 22e verjaardag een miskraam kreeg. Ook verbleef ze enkele maanden bij particulieren net buiten Frinton, waar ze een groot bombardement meemaakte.


Dovercourt met rechts het strandpaviljoen Phoenix (Collectie Richard van de Velde)

The Waterfront in Dovercourt was eigenlijk de belangrijkste buurt. De leegstaande huizen aan deze boulevard dienden als behuizing voor de militairen. De kachels werden gestookt met kolen en aangespoeld hout. Een Nissenhut op een kwartiertje loopafstand fungeerde als eetzaal. Op het strand stond een houten paviljoen met waranda's: 'Phoenix'. Deze werd door de Brigade gehuurd als ontspanningsruimte voor de manschappen. Eens in de veertien dagen werd er een 'dance' georganiseerd.

Het was bekend dat generaal Montgomery alle onderdelen zou bezoeken die aan de invasie zouden deelnemen. Op 11 maart 1944 vereerde Generaal Montgomery de mannen van Prinses Irene Brigade op het sportterrein in Frinton met een bezoek. Hij zou de brigade inspecteren en toespreken. Alle carriers en pantserwagens hadden een extra schoonmaakbeurt gekregen en ook de koppels en het koperwerk van de manschappen schitterden in de zon. De Brigade werd in een u-vorm opgesteld en hij klom op een jeep en riep: 'Break ranks!'. (verbreek het gelid!) Hij hield een toespraak waarin hij de Brigade herinnerde aan zijn verdrijving van de Duitsers uit Noord-Afrika en dat het nu de beurt was aan Europa. 'We will bomb them!' Tevens waarschuwde hij de Irenemannen dat de Duitsers goede soldaten waren, maar dat de geallieerde soldaat veel beter is.


Daan, vijfde van rechts, bij inspectiebezoek Montgomery (Collectie Richard van de Velde)


Verlofpas van Dovercourt naar Ipswich voor 8 juni 1944 voor Daan. De tekst links zegt ‘ niet toegestaan om verder te reizen dan 25 mijl’.(Collectie Richard van de Velde)

Op 11 mei werden alle particuliere eigendommen van alle militairen in kisten en koffers gepakt om in WrottesLeij Park te worden opgeslagen. Vanaf 20 mei mocht er niet meer worden gereisd buiten een straal van 25 mijl vanaf station Dovercourt. Een brigadeorder van 27 mei bepaalde dat iedere militair verplicht was zich tegen bepaalde ziekten te laten inenten. Ook mocht er geen 24-uurs verlof meer worden verleend.
In de vroege morgen van 6 juni werden alle militairen van de Brigade gewekt door het geluid van daverende vliegtuigmotoren en heftig kanongebulder. Honderden vliegtuigen vlogen in zuidoostelijke richting. Het was duidelijk dat het grote moment was aangebroken en de invasie was begonnen: D-Day!
Er gingen nog een paar weken voorbij met wachten, oefenen en weer wachten. Negenentwintig juni 1944 kwam tot verbazing van iedereen en teleurstelling van de meesten het bevel dat men moest verhuizen van Dovercourt naar tentenkamp Narford-Camp, nabij Narborough (nabij Kings-Lynn). Hier vonden oefeningen in groter verband plaats, onder meer met de Belgische Brigade Piron. Er was in dit kamp nauwelijks eten en al helemaal geen drinkwater. Er waren ook geen borden, zodat men nu al van de etensgamellen (mess-tins) gebruik moest maken. Het waren de eerste kleine ontberingen. De Nederlandse humor kwam ook om de hoek kijken: vele tenten kregen een geschilderde naam als "Stalin Inn", "Nooit gedacht" en op de staftent werd 's nachts "Chairborn troops" geklodderd. In de Village-Hall (gemeenschapscentrum) in Narborough werd door het Engelse leger een film vertoond, waarin men kon zien hoe men Duitse en Italiaanse mijnen onschadelijk kon maken. Het was een verplicht filmbezoek dat door alle aanwezigen met grote aandacht werd gevolgd. De oude wapens en uitrusting werd ingeleverd en men ontving nieuwe brencarriers, wapens en uitrusting. De manschappen kregen nieuwe uniformen en schoenen. De koppelriemen en patroontassen mochten nu ineens niet meer blinken, maar moesten dof worden gemaakt.

De Brigade gaat naar het front


De Savern (Collectie Richard van de Velde)

Op 1 augustus 1944, weken na de geslaagde invasie, kwam dan eindelijk de begeerde order van vertrek. Het beval bevatte precieze details wat mocht worden meegenomen, wat op de wagens moest worden geladen en op welke wijze verpakt. Tegen half zes 's avonds op 3 augustus 1944 vertrok een achttien kilometer lange colonne uit Narford camp te Narborough naar het 300 km verderop gelegen Wanstead Camp te Leightonstone, vlakbij Londen in de zgn. 'Marchalling area' (gebied waar de troepen werden opgevangen en verzameld voor de overtocht). Het terrein was zo groot als een voetbalveld. De onderkomens waren weer enkele grote tenten. Het ontbrak aan matrassen en dekens. In dit kamp mocht niemand naar buiten en was derhalve van de buitenwereld afgesloten. Brieven mochten niet worden ontvangen, noch verzonden. Het kamp was afgesloten door meters hoog en meters diep aangebracht prikkeldraad.
Daan kreeg behalve een zwemgordel (schertsend ‘Mae West’ genoemd), ook 24-uurs rantsoenen en Frans geld uitgereikt. Bovendien kreeg iedereen vijftig scherpe patronen voor zijn wapen uitgereikt; het werd menens.
Op 5 augustus ’s avonds om 19.00 uur ging men, samen met de Belgische Brigade, onder bescherming van oorlogsschepen op weg naar de kust van Normandië. Een Duits vliegtuig vloog hoog over en wierp lukraak enkele bommen af, die geen schade aanrichtten. Na een overtocht in prachtig weer kwam men op 7 augustus om 19.00 uur aan bij de Franse kust.
Het brigadehoofdkwartier, de artilleriebatterij en de verkenningsafdeling van Daan werden ’s morgensvroeg op 4 augustus ingescheept op het Libertyschip Samvern. ’s Nachts voegde het schip zich bij een konvooi nabij het verzamelpunt Southend en op 5 augustus ’s avonds vertrokken de schepen op een spiegelgladde zee. Op 6 augustus rond 17.00 uur kwamen de schepen aan bij de Franse kust. Daar lagen honderden schepen te dobberen, terwijl er vreemd genoeg geen enkele sprake was van enige activiteit. Het brigadehoofdkwartier, de verkenningsafdeling en de artilleriebatterij werden om onbekende reden pas op 7 augustus ontscheept en gingen aan land op het strand van Graye-sur-Mer.


Links een herinneringsspeld van La Delivrande en rechts het ontschepen van de Prinses Irene Brigade (Collectie Richard van de Velde)

Diezelfde avond vertrok de Brigade naar het ontvangstkamp in Cresserons, 4 km van de kust en 15 km ten noorden van Caen. Op weg daarheen passeerden zij Douvres met het nabijgelegen gehucht La Delivrande, waar van 28 mei tot 9 juni 1940 een Nederlands detachement was ondergebracht, voordat dit naar Engeland vertrok. Tot nader order werd de Brigade hier ondergebracht in een boscomplex. Daan kon die nacht niet slapen, vanwege kanongebulder en mitrailleurgeratel in de wijde omgeving. Hij woonde de volgende morgen voor de eerste keer op het vaste land een kerkdienst bij. Dit bleek in dezelfde kerk te zijn waar hij en zijn collega’s in mei 1940 een dienst hadden bijgewoond.

De Brigade werd de volgende dag ingedeeld bij de 6th Airborne Division, die onder bevel stond van generaal Gale. De manschappen bivakkeerden tussen Plumetot en Cresserons in van tevoren verkende boomgaarden, weilanden en bosranden. Ze kregen vier dagen de tijd om alles goed op orde te krijgen. Het nakijken van de uitrusting kreeg prioriteit. Onophoudelijk hoorde Daan het gebulder van het zware geschut dat 40 km verder werd afgevuurd. Hier bleef men tot 12 augustus. Daarna verplaatste de Brigade zich naar Orne-front, waar de 6th Airborne Division een verdediging had ingericht tegen de Duitsers. Samen met de Belgische Eerste Brigade 'Piron' versterkte de Prinses Irene Brigade de parachutistendivisie, die al vanaf 6 juni onafgebroken in actie was geweest.
De Brigade kreeg de opdracht zich 's morgensvroeg via de beroemde zgn. Pegasusbrug naar Hell Fire Corner te begeven. Deze sector werd zo genoemd, omdat de Britten en Canadezen hier vanaf het allereerste begin onafgebroken onder vuur van Duitse pantserdivisies en SS-troepen hadden gelegen.

Manschappen nabij een landhuis bij Cresserons

Het gebied waar ze voorlopig bivakkeerde, was een driehoekige boomgaard met aangrenzende weilanden die onder water van de rivier de Dives stonden. In het stilstaande water lag veel rottend fruit en kadavers van tientallen paarden. Hierdoor trok het veel muggen en wespen aan die enorm veel overlast bezorgden. Daan: ‘Ik drenkte mijn camouflagenet van mijn helm in de benzine, om zo de muggen op afstand te houden. Radeloos werd je ervan’.

De Brigade loste hier de Royal Ulster Rifles en een compagnie van de 2nd Oxfordshire and Buckinghamshire Light Infantry af. Deze mannen waren na twee maanden vechten totaal uitgeput. Het Nederlandse hoofdkwartier zetelde in een zwaar beschadigd huis, achter het in puin geschoten kasteeltje Chateau St.Côme, op minder dan een kilometer van de drie gevechtsgroepen. Vlak voor de aankomst stonden grote borden langs de weg met het opschrift: ‘You are now in full view of the enemy'. Duitse manschappen van het 744. Regiment Infanterie lagen inderdaad op ongeveer 250 meter afstand. Het was de taak van de Brigade de Duitsers hier op te houden, terwijl andere geallieerde troepen een omtrekkende beweging om de stad Caen maakten.

Daan vertelde later: ‘Bij het kasteel hoorde ook een stoeterij 'Les Haras de Bréville, waar tientallen dode paarden her en der verspreid lagen. Er was ongebluste kalk gegooid maar dat was niet voldoende gebleken om de verrotting van de kadavers te stoppen. Door de gevaren van het front was er nog geen gelegenheid geweest om de stinkende restanten op te ruimen. De hitte van augustus verergerde de situatie en er hing een lijkengeur rondom de stellingen die manschappen deed kokhalzen’.

Het terrein, de beroemde Normandische ‘bocage’, bestond uit kleine lapjes weiland of boomgaard, die door dichte bosschages op een hoge omwalling van elkaar gescheiden waren. Het was levensgevaarlijk om gedurende de dag bovengronds te blijven. De militairen namen daarom bezit van de schuttersputten die door de Duitsers in de wallen rondom de weilanden waren gegraven.
In een boomgaard nabij de Nederlandse stellingen lag een provisorisch massagraf, waarop lege flessen waren geplaatst met daarin briefjes met de namen van de gesneuvelden. De graven van Engelsen en Duitsers lagen naast elkaar.

Kasteel St. Come voor de aanval

De Irenemannen hadden nog geen oorlogservaring en kregen hun vuurdoop. Het was beslist geen rustig plekje. Deze plaats had voor een goede reden de bijnaam 'Hell-Fire-corner'. Tegen negen uur in de avond brak plotseling een fel artillerievuur los dat vrij lang duurde. De flessen op de diverse graven vlogen aan scherven. Verschillende mannen waren zo verrast dat ze hun schuttersputjes niet meer konden bereiken.
Tegen de avond op 14 augustus werden de stellingen en het brigadehoofdkwartier weer zwaar onder vuur genomen, zowel door Duitse artillerie als mortieren. Het bos om het hoofdkwartier speelde de Duitsers in de kaart: de granaten sprongen in de bomen en er daalde een enorme schervenregen op Irenemannen neer. Wachtmeester Lammers van de medische dienst werd, terwijl hij onder een boom een brief lag te lezen, door een van die scherven dodelijk geraakt en was de eerste gesneuvelde van de Brigade. Hij was in Engeland nog onderkapelmeester van de muziekkorps Prinses Irene geweest en componeerde het Brigadelied, de huidige Irenemars.

Het leven aan het front was niet makkelijk. Daan herinnerde zich: 'Er was heel weinig te eten en we hadden vitaminegebrek en kregen symptomen van scheurbuik. We aten doorgeschoten slaplanten en wilde zuring en kookten zelfs gras.'
Op 15 augustus werd de verkenningsafdeling van Daan getroffen door een aanval van dysenterie. Waarschijnlijk was de thee, met daarin bedorven melkpoeder, de grote boosdoener. Daan zocht de oorzaak meer bij de oververtegenwoordigde vliegen van een nabij gelegen begraafplaats van gesneuvelden. Dertig personen van de Scout Troop waren er erg slecht aan toe en werden in een hospitaal in La Delivrande ondergebracht. Enkelen zweefden dagenlang op het randje van de dood. Anderen 'lagen voor lijk' in de boomgaard. Met rust en beter voedsel kwamen de ongelukkigen er gelukkig weer bovenop.
Daan: 'Er woedde een complete oorlog in mijn darmstelsel. Dagenlang produceerde ik een mengsel van bloed en slijm en voelde mij zo ziek als ik nog nooit in mijn leven was geweest.' Onderwijl werd Daan gek van die eeuwige doedelzakmuziek van de Engelsen: ‘We maakten zelfs plannen op die doedelzakspeler om te leggen.'

Op 20 augustus 1944  kwam eindelijk de order om te vertrekken, 'Prepare to Move': Gevechtsgroep I nam de bruggen bij Varaville voor haar rekening, gevechtsgroep  III het plaatsje Petitville, terwijl gevechtsgroep II nog steeds bij Quistreham bleef. De door dysenterie verzwakte verkenningseenheid van Daan nam niet deel aan actie. Het hoofdkwartier was ingericht in het zwaar beschadigde Chateau Benauville, waar de Duitsers de inboedel kort en klein hadden geslagen en de boeken uit de bibliotheek over de vloeren hadden verstrooid.

De Duitse troepen waren ondertussen door het geallieerde expeditieleger op 20 augustus 1944 in de zogenaamde 'Zak van Falaise' omsingeld. Er waren zo’n 10.000 Duitsers gedood, terwijl 50.000 man als krijgsgevangene werd afgevoerd. Het Duitse 7e leger was verpletterend verslagen en de schamele restanten van het leger, dat de geallieerden terug de zee in had moeten gooien, vluchtte hals over kop  noordwaarts.

De geallieerden haasten zich om de Duitse troepen op hun terugtocht naar de Seine te achtervolgen. De Irene Brigade, nog steeds onder direct bevel van de 6th Airborne Division, drong de vluchtende Duitsers langs de kust noordwaarts tot aan de Seine bij Le Havre. De taak van de Brigade was de vijand dicht op de huid te volgen om de vijand geen moment rust te geven. De rest van de divisie zou dan ten zuiden van de rivier de Dives trekken, deze oversteken en de vijand in de rug aanvallen.

‘De doorstoot naar Pont L'Evèque. Daar deelden we met twee man een kuil om te slapen. Dan kon je lekker onder twee dekens liggen. Ik had zelf geen kuil gegraven maar er een gevonden. Lekker makkelijk! Bleken we in een Duitse latrine te liggen. Stinken de volgende morgen! Maar gelukkig waren er voorraden zat, dus konden we zo de spullen omwisselen,’ aldus Daan.

Prins Bernhard in gesprek met de manschappen (Collectie Richard van de Velde)

De Irene Brigade had opdracht gekregen zich via Dozulé en Annebault naar een plaats ten zuidwesten van Pont L'Evèque te begeven, om daar voor twee dagen te bivakkeren. Tijdens de bivak op 23 augustus, bracht Prins Bernhard, samen met zijn adjudant Baron van Tuyl van Serooskerken, een bezoek aan de verkenningseenheid en aan GGI en III van de Brigade. Hij bracht de beste wensen van Koningin Wilhelmina over en toonde grote belangstelling in de morele toestand van de manschappen. Hij luisterde zelfs op zijn gemak in de commandowagen van Daan naar het B.B.C.-nieuws.

Op 24 augustus kwam het bericht dat de Irene Brigade onder bevel kwam van de Britse 5th Parachute Brigade, waarna de Brigade vroeg in de avond richting Pont L'Evèque ging, zo'n 25 km verderop. Hier waren enkele bruggen opgeblazen, zodat het zwaardere materieel tijdelijk achterbleef. De afstand werd dan ook gedeeltelijk te voet afgelegd. Nadat de bruggen 's avonds waren hersteld, rukte de Brigade op naar Vieux Bourg en Les Anthieux. Tegenstand van de Duitsers was er nauwelijks. Het was de bedoeling dat op 26 augustus St.Benoit en Beuzeville veroverd moesten zijn, maar de commandant van de 6th Airborne Division, generaal Gale, besloot met een snelle actie nog een stap verder te gaan en Pont Audemer te veroveren. Hij wilde zo de terugtocht van de Duitsers ten zuiden van de rivier de Risle, afsnijden. Hoe de generaal zich dat voorstelde, was glashelder: de opdracht luidde; ‘You must get there as quick as lightning!’, (als de bliksem zo snel!).

De stad Pont Audemer was het sleutelpunt in de kuststreek, want in die stad lag de enige intacte brug, waarover voor de Duitsers konden ontsnappen. De brug was van strategisch belang. De generaal was van oordeel dat het een huzarenstukje zou zijn om die brug en ook de stad in handen te krijgen. Het probleem was dat de stad niet in de toebedeelde sector van de 6th Airborne Division lag. Op bevel van hogerhand was de stad voorbestemd om te worden bevrijd door de 49th Westriding (Polar Bear) Division. De 49e divisie was echter nog ver verwijderd en bevond zich  in de vroege ochtend van 27 augustus nog ten zuiden van Dozulé. Door deze toevallige omstandigheid zag generaal Gale zijn kans schoon. In overleg met de commandant van de 5th Parachute Brigade en de commandant van de Prinses Irene Brigade kreeg de Brigade de opdracht om ‘bliksemsnel’ naar Pont Audemer te gaan, de stad in te nemen en de brug heel in handen te krijgen. Omdat de vrachtwagens van de infanterie uitgeleend waren, werd de verkenningsafdeling van de Belgische brigade Piron opgedragen de infanterie van gevechtsgroep I naar Pont Audemer te brengen. Er werd een eskadron tanks onder bevel gesteld, waarop de infanterie van gevechtsgroep III kon meerijden.

Toen de bebouwde kom van Pont Audemer werd bereikt, stopten de Belgische verkenningsvoertuigen en werden er in totaal drie pelotons van gevechtsgroep I afgezet. De mannen van Gevechtsgroep I vervolgde de opmars te voet, gevolgd door de tanks. Bij aankomst bleek dat de Duitsers de brug al hadden opgeblazen en de stad hadden geëvacueerd. Na enkele schermutselingen met een kleine achterhoede viel de stad in handen van de Nederlanders. Er waren slechts enkele burgers in de stad en van een warm onthaal met bloemen of calvados was op dat moment geen sprake. Laconiek meldde het oorlogsdagboek; ‘na wat schotenwisselingen bezette de Brigade rond 9.00 uur hun eerste Franse stad’.

Op 29 augustus verplaatste de Irene Brigade zich naar Colletot, net ten oosten van Port Audemer. De brigade werd belast met het bewaken van de rivier en het vrij maken van de zuidoever. Omdat geen enkele brug over de Seine intact was, probeerden verstrooide Duitse militairen op eigen initiatief via allerlei wegen de rivier te bereiken. In de vele bochten van de kronkelende Seine bevonden zich talrijke Duitse troepen, die zich met alles wat kon varen in veiligheid probeerden te stellen.

De Irene Brigade werd tot 30 augustus 1944 belast met de bewaking van de Seine. Ook moest worden nagegaan hoe de toestand aan de noordoever van de rivier was. Deze en de volgende dag werden, als eerste van de geallieerde troepen, patrouilles over de rivier uitgezonden. Vrijwilligers, meestal ex-legionairs uit het Franse Vreemdelingenlegioen, die beschikten over goede kennis van de Franse taal, maakten zich nuttig en staken 's nachts bij Vieux Port de Seine over. Ze verkenden het terrein en legden ook contacten met de Franse ondergrondse, de 'Maquis', om de posities van de Duitsers te leren kennen.


Kaart met de opmars route van de Brigade van Normandië naar België

De Brigade wordt ingezet om Nederland te bevrijden

De Brigade, die tot dan toe onder bevel van de 6th Airborne Division had gediend, werd voor de volgende fase van de opmars opnieuw ingedeeld. Samen met de Britse 49e divisie, Canadese 3e en 2e divisie werden ze bij het 2e Canadese legerkorps ingedeeld. Op 2 september werd de Brigade over de Seine bevolen en marcheerden ze in de richting van Le Havre.
Verborgen voor de manschappen aan het front, liepen er op hoog niveau allerlei ontwikkelingen ten aanzien van het lot van de Brigade. De commandant van de Brigade, kolonel Ruyter van Steveninck, wilde graag dat de Irene Brigade als eerste voet op eigen bodem kon zetten en diende daarom op 4 september het verzoek in, om bij het 2e Britse leger te worden ingedeeld. Dit leger was geoormerkt om Nederland te bevrijden. Het verzoek werd gesteund door prins Bernhard, die kort daarvoor benoemd was tot ‘Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten’, evenals koningin Wilhelmina en de Nederlandse regering. De Britse politiek was niet onwillig voor dit verzoek en mede doordat de Brigade zich had bewezen als een goed geoefende eenheid, werd het verzoek ingewilligd.
Als resultaat volgde de opdracht om zich naar het 300 km verderop gelegen Belgische Diest te begeven. Daar werd de Brigade onder bevel van de Guards Armoured Division ingedeeld. Onderwijl hadden onderdelen van deze divisie en de rest van het 30e legerkorps waaronder de Belgische Brigade o.l.v. kolonel Piron, Brussel al bereikt.

Routekaartje uit Daans verkenningswagen (Collectie Richard van de Velde)

Nog diezelfde avond om 21.00 uur vertrok de Brigade richting Airaines waar zij net na middernacht aankwam. Daarna kwam het bevel de Brigade, onder het commando van het 30e legerkorps, meteen te verplaatsen via Amiens, Doullens, Arras, Douai, Tournai, naar St. Pieters Leeuw, net onder Brussel. 's Morgens op 6 september overschreed men de grens bij België en om 10.30 uur was men na een razendsnelle rit van 270 km op de plaats van bestemming. Hier ontmoetten Irenemannen bemanningsleden van Engelse pantserwagens die vol trots vertelden dat ze tijdens een verkenningstocht al even de Nederlandse grens waren overgetrokken.

Nabij Brussel. in St. Pieters Leeuw, werd de Brigade onder het operationeel bevel van het 30e legerkorps gesteld. Al snel volgt de order op te marcheren naar Beringen, om daar de Guards Armoured Division te ondersteunen. Na een rustpauze van enkele uren kwamen ze in de namiddag aan in Brussel. Het was een onvergetelijke tocht. Horden mensen haalden de Brigade als bevrijders binnen. Het was een dichtgepakte zwaaiende, juichende mensenmassa. Zelfs met lage snelheid kon niet verder worden gereden. De voertuigen werden door de menigte tot stilstand gedwongen.

Daan memoreerde: ‘In Brussel was het een enorme feeststemming met vlaggen overal. Bakken met tomaten en fruit werden ons toegeworpen. In Leuven was het nog erger. Daar konden we haast niet door de drommen mensen heenkomen’.

Doortocht in Leuven

De Brigade moest via Leuven naar Diest en zo via de Staatsbaan door naar Beringen aan het Albertkanaal. Ook in Leuven was er geen doorkomen aan: bloemenkransen, drank, gezang en vrouwen vielen de brigademannen ten deel.

Van Leuven liep de weg naar Diest over het dorpje St.Joris-Winge. De Irenemannen reden in een overwinningsroes al zingende in hun met bloemen gedecoreerde pantserwagens en verkenningswagens richting het noorden. De verkenningseenheid beet de spits af, gevolgd door gevechtsgroep III, de brigadestaf, gevechtsgroep I en II, de artilleriebatterij en de brigade compagnieën.

Onderweg hadden leden van het Belgische verzet ('de Witte Brigade') de brigadestaf al gewaarschuwd dat er nog Duitsers actief waren in de buurt. Grote delen van Zuid-België waren dan wel bevrijd, maar hier en daar waren nog steeds Duitse eenheden en sluipschutters actief. Men kreeg het bevel om de onderlinge afstand tussen de voertuigen te vergroten van vijftig naar honderd meter. In opperbeste stemming negeerden sommige 'feestgangers' deze order. Toen de colonne over een smalle weg reed vlak voor het dorp St.Joris-Winge, werd er plotseling vooraan gestopt. Dit had tot gevolg dat de voertuigen van Gevechtsgroep III in elkaar schoven, omdat de verkenningsgroep niet voldoende voorsprong had. Totaal onverwacht werd de voorste gevechtsgroep van voren en van rechts beschoten met kanonnen en mitrailleurs. Enkele Tigertanks stonden op ongeveer 600 meter zijwaarts bij een boerderij gedekt door struikgewas.

Bij de verkenningsafdeling werd de voorste wagen door een tank onder vuur genomen, waarbij de mitrailleurschutter Henk de Groot op slag werd gedood. Daan en zijn andere collega’s sprongen uit de wagens en zochten dekking in de droge sloten. Al heel snel volgden er ontploffingen en stegen rookpluimen boven de colonne op. In de chaos die ontstond wisten de pelotonscommandanten niet waar hun mensen waren en van een effectieve bevelsvoering was geen sprake. Ondertussen bestookten de Duitsers de kolonne met kartetsgranaten. Dit type granaat sproeide een regen van kleine kogeltjes over de mannen uit, waardoor er vele gewonden vielen. De chaos was compleet!
Gevechtsgroep II bracht in een mum van tijd het antitankgeschut in stelling. Ook schoten Britse tanks te hulp. Toen het vuur verstomde, bleken de Duitse tanks buiten gevecht of verdreven.
Na een oponthoud van twee uur bereikte de Brigade laat in de avond het plaatsje Schaffen, nabij Diest en het Albertkanaal. Na een korte nachtrust, rukte men de volgende ochtend 7 september verder op in de richting van Beringen.

Bijna alle bruggen over het Albertkanaal waren door de Duitsers vernield en zij versterkten hun verdedigingslinie aan de noordelijke oever met Waffen-SS troepen (Nederlandse vrijwilligers van de divisie ‘Landstorm Nederland’!) en parachutisten. Door verkenningen langs het kanaal bleek dat de brug bij Beringen niet helemaal was vernietigd, zodat infanteristen onder dekkingsvuur van de Guards Armoured Division diezelfde morgen een bruggenhoofd vestigde en genietroepen een Baileybrug aanlegden.
Drie uur 's morgens rolden de eerste tanks Beringen binnen. Ze kwamen maar net op tijd. Op 8 september bevonden zich in de omgeving van deze noodbrug nog veel Duitse troepen. Ze bestookten bij het aanbreken van de dag de geallieerden onophoudelijk en probeerden door een tegenaanval uit westelijke richting tot de rand van het stadje door te dringen. De bevolking aan de noordkant van het Albertkanaal gelegen Beringen vluchtte de kelders in of de stad uit. De bedoeling was om de Baileybrug over het Albertkanaal te vernietigen. Er braken zware gevechten uit en de aanval werd op 200 meter van de brug tot staan gebracht. De laatste kans, die de Duitsers nog hadden om de brug te veroveren, was vervlogen.

De Baileybrug over het Albertkanaal bij Beringen

Stukgeschoten Britse tanks blokkeerden op 9 september nog steeds de weg naar de noodbrug. Omdat deze brug geen zwaar materiaal kon dragen, konden de geallieerden de fanatieke Duitse verdedigers voorlopig niet verjagen. Enkele uren voor het aanbreken van de dag drong een Duits bataljon tot de zuidrand van Beverlo door. De 8e pantserbrigade, die 's avonds in het bruggenhoofd was aangekomen en zich in onbekend terrein bevond, was niet gereed met de aflossing van de troepen van de 32e pantserbrigade. Als gevolg van het duister, was de vijand instaat om zich binnen de linies van de brigade te dringen.

Gevechtsgroep 1 bij een oprit van de baileybrug bij Beringen

In minder dan geen tijd stonden 46 vrachtauto's, geladen met benzine en andere voorraden, in lichterlaaie, terwijl even later ook het bos, waarin ze stonden, brandde als een fakkel. In het spookachtig licht van deze vlammenzee werd de Duitse aanval uiteengeslagen en teruggedreven door geconcentreerd vuur van de batterij van de Brigade en door vuur van Britse tanks. Dezelfde dag lukte het een pantserbrigade van de Guards Armoured Division als eerste over de Baileybrug Beringen binnen te dringen. Later die middag trokken de drie gevechtsgroepen van de Irene Brigade, de artillerie en de verkenningsafdeling ook het zwaar gehavende Beringen binnen. Irene-infanteristen joegen de laatste tegenstanders uit de huizen. Hierna probeerde de vijand nog met kleine groepen inde geallieerde linies te infiltreren. De Brigade wist de vijand definitief te verdrijven en nam 45 Duitsers gevangen.
Gevechtsgroep I kreeg de bewaking bij de noodbrug, gevechtsgroepen II en III werden ten oosten en noorden van Beringen ingezet. Daans verkenningsafdeling betrok stellingen bij het kolengebied van Beringen-Mijn. Hier ging Daan voor het eerst sinds de landing in Normandië onder een heerlijke warme douche. De directie van de kolenmijn had het grote was- en drooglokaal van de mijnwerkers voor de Brigade ter beschikking gesteld en alle eenheden gingen om beurten onder de warme douche.
Na al deze verwikkelingen kreeg gevechtsgroep I de opdracht om met steun van tanks het bos in de richting van Leopoldsburg, van Duitsers te zuiveren. Gedurende deze meerdere dagen durende actie werden tientallen krijgsgevangenen gemaakt, zonder een man te verliezen. De tegenstand van de Duitsers was gebroken en het geallieerde opperbevel wilde nu snel doorstoten naar Nederland. Op 10 september kreeg gevechtsgroep III van de Brigade opdracht Beverlo te bezetten.

De eerste gevechten in Nederland

Op 16 september kreeg de Staf van de Irenebrigade in Leopoldsburg van commandant van het 30e Legerkorps generaal Horrocks te horen dat er een grote operatie op stapel stond die een eind zou moeten maken aan de oorlog in West-Europa: operatie Market-Garden. Hij zei tegen zijn toehoorders: 'Er gaat iets gebeuren waardoor onze kleinkinderen trots op ons zullen zijn, dat we zo'n operatie hebben meegemaakt.'

De operatie bestond uit luchtlandingen met de codenaam ‘Market’ en een opmars te land met de codenaam ‘Garden’. Net voor vertrek, kreeg de Brigadestaf nog een kaart van de omgeving van Arnhem met een schaal van 1: 50.000, met daar op de Duitse stellingen in rood afgedrukt. De Brigade leverde ook veel tolken voor deze operatie, waardoor zij de bijnaam 'Brigade of guides' (brigade van tolken) kreeg.
Op 16 september kwam de Brigade onder bevel van de 43e (Wessex) infanteriedivisie, welke achter de Guards Armoured Division moest oprukken. Op 18 september werd de Brigade twee kilometer naar het noorden van Helchteren verplaatst en kreeg de waarschuwing om zich gereed te houden voor onmiddellijk vertrek. De mannen  werden ongeduldig, zeker toen iemand van de brigadestaf  uit het bevrijde Eindhoven terugkeerde. Ze moesten nog wachten tot 20 september in de namiddag, alvorens de mars werd ingezet richting Nederlandse grens. De verkenningseenheid ging voorop, gevolgd door de marinierseenheid en daarachter de andere eenheden.
Daan: 'Het was een raar gevoel om Nederland naar al die jaren weer binnen te rijden: een schorre keel, even niet spreken om mijn stem weer terug te vinden.'

De Brigade was ingedeeld bij de eerste troepen die Nederland binnentrokken. Om middernacht van 20 op 21 september passeerde de Irene Brigade de Nederlands-Belgische grens bij Borkel en Schaft. Diverse Irenemannen stapten uit hun voertuigen en voelden even de grond. Ondanks het slechte weer van die morgen en het vroege tijdstip stonden langs de weg overal Brabanders die de bevrijders toejuichten.

Om 6.30 uur was de aankomst in het slaperige Eindhoven. Via Son (9.00 uur) naar St.- Oedenrode en vervolgens naar Veghel en Uden, waar de kerkklokken luidden. Om 14.00 uur bereikte de voorhoede Grave. Even later marcheerde men naar het verzamelrayon in Lunen, een paar km ten noorden van Grave, waar de Brigade de volgende dag het bevel kreeg om de beveiliging van de strategisch belangrijke Maasbrug bij Grave over te nemen.


21 September1944:  Brencarrier van de verkenningseenheid over Rijksweg Reek-Grave (foto: L. van der Bergh)

Op 24 september bouwde de Britse genietroepen een tweede (ponton-)brug over de Maas bij Grave, zodat de Irene Brigade vanaf 26 september ook deze brug moest bewaken. Op 25 september voerde de verkenningsafdeling een patrouille uit in het land van Maas en Waal. Er werden achttien NSB’ers ingerekend tijdens deze tocht.

Op 28 september had de Verkenningsafdeling het noordelijkste deel van het land van Maas en Waal onder hun hoede met een observatiepost in een steenfabriek in Druten. De uitkijkposten keken over de Waal naar de door de vijand bezette noordelijke oever. De post in Druten was alleen overdag bezet, 's nachts maakte men gebruik van een luisterpost iets verderop in Deest.
Op 1 en 2 oktober rapporteerde de verkenningsafdeling strooptochten van de Duitsers in Wamel (tegenover Tiel), waarbij burgers gevangen werden genomen en dertig huizen in brand werden gestoken.

De verkenningseenheid werd op 5 oktober verder van de rivier in zijn geheel naar Horssen geplaatst, van waaruit de patrouilles werden voortgezet. Daan bivakkeerde hier in een droge sloot (!) en andere collega’s in een wat meer comfortabele oude kerk.

In de nacht van 6 op 7 oktober breidden de Duitsers hun agressieve patrouilles aan de bevrijde zijde van de rivier uit tot in Leeuwen. Zij kwamen rond 02.00 uur aan op de zuidelijke over van de Waal. De patrouille was professioneel georganiseerd. Terwijl bewakers de omgeving afspeurden op onraad, begon de test met haar vernietigingswerk. Ze gooiden brandflessen met groene vloeistof (fosfor) door de ramen van de huizen. De bevolking werd in nachtgewaad de straat op gejaagd en 47 huizen brandden tot de grond toe af.

In diezelfde nacht van 7 oktober sneuvelden twee directe collega’s van Daan: Marius Kroon en Raymond Arnoti, toen zij tijdens het patrouillelopen op de dijk bij Boven-Leeuwen in een hinderlaag liepen. 's Middags vond een plechtige begrafenis plaats op de Nederlands-Hervormde begraafplaats in Horssen, waarbij de inwoners voor veel bloemen zorgden.

Een collega van Daan vertelde het volgende: 'Bij Boven-Leeuwen had ik een wacht geruild met een andere soldaat. Ik lag net onder mijn deken of ik hoorde: 'takketakketakketak', en 'boem'. Een Duitser had de wachtpost beschoten en een granaat aan zijn gordel geraakt, welke ontplofte. Dat was de wacht die ik oorspronkelijk moest lopen. Ik heb echt geluk gehad'.

De situatie nabij Arnhem en Nijmegen was in begin oktober 1944 niet zoals de legerleiding dat voor ogen had. Market-Garden was mislukt en grote delen van Noord-Brabant waren nog in Duitse handen. De lange en kwetsbare aanvoerlijnen en de te kleine capaciteit van de kleine havens aan het Kanaal, brachten de opmars naar het noorden in gevaar. Het was van immens belang dat men kon beschikken over een grote haven in deze regio. Antwerpen was hiervoor een logische keuze, al moesten dan wel eerst de Duitsers over de Maas en Hollands Diep worden teruggedrongen.

Op 22 oktober zou het 12e Legerkorps ingezet worden om Antwerpen in handen te krijgen. In afwachting van het grote offensief werd op 13 oktober de Brigade, onder bevel van de 4e pantserbrigade, naar de omgeving van Eindhoven gedirigeerd. Op 17 oktober arriveerden ze bij de Oirschotse Heide en omgeving. Het hoofdkwartier kwam te liggen in Oerle, ten westen van Eindhoven. Het was hier erg koud en vochtig en de Duitsers bestookten de stellingen er voortdurend met mortiervuur. De opdracht was te voorkomen dat ze het Wilhelminakanaal vanuit de noordoever konden oversteken en te voorkomen dat ze offensieve acties konden ondernemen.

Beschieting op 2 oktober 1944 van de St. Petrus Banden in Oirschot

In de nacht van 22 op 23 oktober werd het ineens stil en vroeg in de middag bleek de reden waarom:
‘Opeens stonden twee burgers te zwaaien met een witte vlag. We hielden de vinger aan de trekker. Ze vertelden ons dat de Moffen in allerhaast uit Oirschot waren vertrokken. De Engelse tanks rolden het dorp binnen en ik hoorde de burgers juichen. Wij gingen helaas niet naar binnen, al hadden we graag in de vreugde willen delen’.

Nog diezelfde middag op 23 oktober kreeg de brigadecommandant opdracht de Brigade te verplaatsen van de Oirschotse Heide via Zeelst, Oerle, het zwaar gehavende Middelbeers en Diessen richting Hilvarenbeek. De Brigade stond hier onder bevel van de 15e Schotse infanteriedivisie.

Op 24 oktober kreeg de Brigadecommandant orders de Brigade te verplaatsen richting Tilburg. De spits werd gevormd door de verkenningsgroep. Zij moesten de spits afbijten gevolgd door Gevechtsgroep II met daarachter twintig Engelse Sherman-tanks, gevechtsgroep I en vervolgens gevechtsgroep III, de staf en ten slotte een bataljon van de London Yeomanry. Het plan was om in vier fases vooruit te gaan, terwijl de wegversperringen op geruimd moesten worden en de bossen langs de weg gezuiverd van Duitsers dienden te worden. Het uiteindelijke doel was Broekhoven om daar een basis te leggen voor verdere operaties. Als opvolging van de operatie, stond er een  tankregiment klaar achter Hilvarenbeek om door Tilburg heen te stoten.


Troepen van de Brigade op 25 oktober 1944 bij het Vrijthof in Hilvarenbeek

Op woensdag 25 oktober om 7.30 uur, rukte de 46e Brigade van de 15e Schotse divisie op vanuit de richting Oirschot naar de oostkant van Tilburg. Tegelijkertijd vertrok gevechtsgroep II van de Prinses Irene Brigade vanuit het zuiden, richting Hilvarenbeek, een de geplande doorbraak te forceren naar Broekhoven.

De opmars begon met als spits de drie verkenningswagens van de verkenningsafdeling van de Brigade. Het betrof de voertuigen van wachtmeester Geeraards, luitenant Driebeek en luitenant Van Voorst tot Vorst. Ze werden daarbij ondersteund door de artillerie, twee tanks van de 4e Pantser Brigade en drie pantserwagens.
Na veel gepraat over de radio kwamen de Shermantanks naar voren. Na het lange wachten konden ook de voorste verkenningswagens verder gaan. Nog geen 200 meter verder verschenen uit het niets 36 Duitsers om zich over te geven. Dit moedigde de mannen van de eerste verkenningswagen aan om  door te rijden tot aan de Leij. Het beekje bleek een hindernis omdat de brug was opgeblazen.

De weg van Tilburg naar Hilvarenbeek loopt eerst door open bouwland, dat bekend staat als De Voort en Grote Westerwijk, om vervolgens over te gaan in een twee kilometer lang bos.
Op de weg daar naartoe kwamen de Irenemannen veel hindernissen tegen, zoals blokkades van boerenwagens met boobytraps, draadversperringen, bomen op de weg en kraters in het wegdek. Er volgden hier drie achtereenvolgende schermutselingen met Duitsers. De eerste bij De Westrik, daarna bij Grote Westerwijk en vervolgens in het bosgebied dat eindigde bij de Oude en Nieuwe Leij. De begeleidende tanks en artillerie joeg de vijand echter op de vlucht. Bij Liza's Hoeve stuitte de Brigade op hevig artillerievuur van de Duitsers, waardoor een Britse verkenningstank in brand raakte.

Het vijandelijke vuur was voor van luitenant Driebeek reden om de wagen van wachtmeester Geerards en chauffeur Veerman terug te commanderen. De chauffeur negeerde de waarschuwing om niet hard achteruit te rijden. Door een te hoge snelheid moest hij plotseling voor de brandende tank uitwijken en belandde via een schuttersput in een naast de weg gelegen ven en sloeg over de kop.
Luitenant Driebeek en luitenant Van Voorst tot Voorst kropen tien minuten later door een greppel naar de verongelukte verkenningswagen. Van Voorst peuterde met de sleutel van zijn eigen wagen het luik los en wachtmester Geerards kroop eruit. Zijn chauffeur Veerman lag met zijn hoofd onder water en had geen pols meer. Later bleek dat hij zijn nek had gebroken.

De Duitsers hadden aan het riviertje de Oude Leij een vooruitgeschoven verdediging ingericht en beschikte over goede antitankwapens. De combinatie van het open schootsveld, het drassige terrein en de gevreesde 88 mm anti-tankkanonnen waren voldoende reden om de opmars af te breken. Desondanks rukte gevechtsgroep II (o.l.v. kapitein van de mariniers H. Arends) met ondersteuning van artillerie- en mortiervuur op naar het beekje. Toch werden ook zij ten zuiden van de Leij tot staan gebracht. Ondanks herhaalde pogingen, lukte het niet om over de Leij te komen. Het zwaartepunt van de Duitse verdediging lag in en om een groot fabriekscomplex van Verschuuren-Piron bij Broekhoven. Het complex ondervond klaarblijkelijk niet veel last van het Engelse artillerievuur want ondanks verwoede beschietingen bleef de verdediging intact.

Daan herinnerde zich de volgende episode bij de Leij: 'We lagen vlakbij dat bruggetje in een greppel en kwam er een Duitser met een witte zakdoek ons richting op. Sergeant Buytelaar ging met een paar van zijn mannen naar die man en liep in een hinderlaag. Enkele Duitsers werden gevangen genomen, maar de sergeant was ondertussen al doodgebloed.'

De verkenningswagens werden teruggehaald naar het hoofdkwartier, maar zij werden daar door de vijand gepeild en vervolgens bedolven onder een spervuur van de Duitse artillerie. Daan had de leiding al gewaarschuwd dat ze te lang op een plaats waren en er te veel radioverkeer was. Hij schuilde onder zijn wagen en raakte door splinters lichtgewond, maar hij vertelde later dat dat hij de wanhoop nabij was van angst. Zijn maat Gerard Dijkstra sneuvelde echter en er vielen veel gewonden door deze beschieting. Een paar jongens konden de beschieting mentaal niet aan en werden in shock naar Eindhoven gestuurd. Hun ogen stonden schichtig, ze praatten met horten en stoten en konden hun handen niet stilhouden.
Gevechtsgroep I (o.l.v. majoor Paessens) en gevechtsgroep III bevonden zich links en rechts van de toegangsweg naar Tilburg en lagen ook continu onder Duits vuur. Er moesten dus nieuwe plannen worden gemaakt om de vijand te verslaan. Het was intussen al donker geworden, zodat men tot de volgende dag moest wachten.

De commandant van de 4e tankbrigade besloot de zaken krachtiger aan te pakken. De aanval zou de volgende morgen worden uitgevoerd met de twee overige gevechtsgroepen van de Prinses Irene Brigade, versterkt met tanks en gesteund door artillerie. Gevechtsgroep III, ondersteund door een eskadron tanks en een afdeling artillerie, zou de aanval uitvoeren aan weerszijden van de weg lopend van kilometerpaal 30 aan het Wilhelminakanaal naar Klooster. De aanval zou op 26 oktober te 06.30 uur van start gaan.

De uiteindelijke bevelen kwamen pas om 06.00 uur bij de gevechtsgroeps-commandanten. De commandanten van de beide eskadrons tanks, die de aanvallen zouden steunen, waren niet aanwezig, zodat de Nederlandse commandanten van de beide gevechtsgroepen er maar „in hun eentje" op uit gingen om het voorterrein aan een verkenning te onderwerpen.

Het terrein was zeer drassig en zwaar doorsneden met sloten. Er hing een dichte mist over het terrein. De gevechtsgroepscommandanten drongen erop aan, dat de aanval nog enige tijd zou worden uitgesteld, opdat zij alsnog een verkenning mét de tankcommandanten zouden kunnen uitvoeren. Maar dit verzoek werd afgewezen. Gevechtsgroep III zette als eerste de aanval in, kort daarna gevolgd door gevechtsgroep II. Bij aanvang ondervond gevechtsgroep III geen tegenstand. De Leij werd zonder Duitse tegenreactie bereikt.
Toen een van de voorste pelotons de Leij al was overgestoken, brak de hel los. Van alle kanten werd dit peloton onder vuur genomen. Het kon zich niet handhaven en moest terug. Ook een tweede overgangspoging mislukte.

De Duitsers hadden het voordeel dat ze vanuit hun goed gecamoufleerde stellingen zonder direct zicht de Nederlanders met goed effect konden beschieten. Ze wisten immers de plaatsen waar de aanvallers de waterstroom zouden oversteken. De aanvallers daarentegen tastte volkomen in het duister over de locatie van de vijandelijke wapens. Zowel met artillerie en handwapens kon zodoende geen goed gericht vuur worden afgegeven.

De aanval van gevechtsgroep III was vastgelopen. Met gevechtsgroep II ging het niet veel beter. Tijdens de opmars naar de Leij stuitte zij op een Duitse patrouille. Deze kon de naderende aanval goed signaleren, want kort na het contact concentreerden de Duitsers hun artillerie- en mortiervuur op en langs de weg, die de aanvalsas van gevechtsgroep II vormde. Het enige wat er op zat, was dekking te zoeken in de diepe sloten, waarbij de mannen zich aan prikkeldraad en takken van langs de kant staande bomen moesten vasthouden om niet te verdrinken. Desondanks ging men voorwaarts, ook al geschiedde dit nu uiteraard in een langzaam tempo. Tot overmaat van ramp trok de mist plotseling op, waardoor de Duitse mitrailleurs nu ook kans kregen om zich in de strijd te mengen. Doordat het zicht verbeterde openden de Duitsers het vuur met flankerend opgestelde mitrailleurs vanuit het fabriekscomplex bij Broekhoven.  Van verder oprukken was onder dit intense afweervuur geen sprake meer. Om zwaardere verliezen te voorkomen besloot de commandant van de 4e tankbrigade om de aanval niet verder voort te zetten. Tijdens het terugtrekken vielen mortiergranaten tussen de soldaten in, die echter allen smoorden in de drassige grond. Er ontstonden wel modderzuilen, maar de scherfwerking bleef gelukkig beperkt.

Daan wist zich te herinneren: ‘Vroeg in de morgen zagen wij aan de overzijde van de Oude Leij een man met een witte vlag zwaaien. Hij riep ons toe dat de Duitsers waren weggetrokken.’

Bij een treffen met een Duitse patrouille werd een sergeant-majoor gevangen genomen, die in het bezit bleek van een schets, waar alle Duitse opstellingen rondom Tilburg ingetekend waren. De aanvallers hadden nu een volledig inzicht van de Duitse posities. Een van de gevangen genomen Duitsers deelde mee dat de verdedigers zich in de nacht van 26 op 27 oktober zouden terugtrekken. De kans was groot dat ze anders in de stad zouden worden ingesloten. De commandant van de Irene Brigade, kolonel De Ruyter van Steveninck, begreep dat de Duitsers Tilburg gingen ontruimen om een omsingeling te voorkomen. Hij drong daarom aan op een hervatting van de aanval. De commandant van de 15e Schotse divisie had daar geen vertrouwen in en besloot de aanval door sterkere troepen te laten voortzetten.
's Morgens 27 oktober om 7.00 uur doorkruiste de 44e infanteriebrigade, voorafgegaan door een zwaar artilleriebombardement, met zware tanks het front van de Irene Brigade en om 17.00 uur was Tilburg in haar handen. Generaal Barber, de commandant van de 15e Schotse infanteriedivisie, werd in Tilburg als de bevrijder gehuldigd. Met uitzondering van de Artillerie was het de Brigade niet gegund om met de 44e Brigade Tilburg binnen te trekken. Zij mochten wel meelopen in de parade ter ere van de bevrijding op 4 november.


De overwinningsparade in Tilburg  op 4 november 1944

Inzet aan het Maasfront

's Middags om 17.20 uur begon de afmars via Hilvarenbeek, Hoge- en Lage Mierde, Nederlands-Belgische grens, Aerendonk naar Weelde. De verkenningseenheid werd hier om 19.30 uur ondergebracht in boerderijen. De volgende morgen 28 oktober ging de reis via Poppel, Goirle en Tilburg, waar een half uur rust werd gehouden voor contact met de bevolking, richting Breda.

De Brigade kreeg het bevel om te vertrekken naar Maasbrug, een verzamelplaats ten westen van Tilburg. Daar aangekomen kwam de Brigade onder bevel van de 7e pantserdivisie, de beroemde ‘Desert Rats’. De Verkenningsafdeling en de commandopost kwamen net buiten het dorpje Hulten te liggen.

Op 31 oktober werd de Brigade verplaatst naar Raamsdonkveer. Via Tilburg, waar de meeste soldaten voor het eerst in contact kwam met de plaatselijke bevolking, en Dongen, kwam de Brigade aan in Oosteind, ten westen van 's Gravenmoer. Ook hier patrouilleerde de verkenningsafdeling langs de rivier. Er werden in deze periode geen vijanden aangetroffen. Op 1 november betrokken ook gevechtsgroepen I en III stellingen bij Waspik-Raamsdonkveer, vanwaar patrouilles naar de Bergsche Maas werden uitgezonden om infiltratiepogingen van de Duitsers in zuidelijke richting te voorkomen.

Op 4 november werden de niet in de voorste linie zijnde manschappen maar Tilburg gestuurd, waar een kleine parade werd gehouden, waarbij Prins Bernhard en het gemeentebestuur aanwezig waren en de Irene Brigade werd gehuldigd voor haar bijdrage aan de bevrijding van Tilburg.

Tussen 5 en 11 november was de Verkenningsafdeling van de Irene Brigade geplaatst bij een afwateringskanaal in Baardwijk. In deze omgeving lagen veel mijnenvelden, waardoor enkele soldaten bij een patrouille langs de Maas op een mijn liepen en zwaar gewond raakten. Een goede vriend van Daan van de Velde, Mike van Lienden, raakte zwaar gewond door een ontploffende mijn.

Ondertussen was Walcheren in handen gevallen van de geallieerden en de eerste bevoorradingsschepen maakten zich op om de haven van Antwerpen aan te doen. De Prinses Irene Brigade werd gevraagd om hier bewakingstaken uit te voeren. Voor deze taak werden ze onder bevel van de 52e (Lowland) infanteriedivisie gesteld.

Op 11 november reisde de Brigade naar Wuustwezel in België, om een weekend lang van een welverdiende rust te genieten. Op 14, 15 en 16 november vertrok de Brigade via Putte, het zwaar gehavende Hoogerheide, Woensdrecht, Goes en vervolgens te voet (!) van Arnemuiden naar Veere in Zeeland.

Bij aankomst bleek Walcheren voor het grootste deel onder water te staan. De geallieerden hadden de dijken van het eiland gebombardeerd waardoor de vloed vrij spel had in het polderlandschap. De bewoners, voor zover niet geëvacueerd, waren samengedrongen op droog gebleven plaatsen. In Middelburg stond een deel van de stad onder water en waren veel gebouwen verwoest. Ook Vlissingen was zwaar gehavend, evenals veel stadjes op Zuid-Beveland.

De frontlijn liep langs de oevers van de Oosterschelde, het Mastgat, Volkerak via het  Hollands Diep verder langs de Maas. Vanwege het grote belang van de haven van Antwerpen voor de logistieke situatie van het geallieerde expeditieleger, was de verdediging van dit front erg belangrijk. Voor de Duitsers was Schouwen-Duiveland de dichtstbijzijnde uitvalsbasis voor aanvallen op de Schelde. De tegenstanders waren er alles aangelegen om elkaars posities, activiteiten en intenties te observeren.

Daan werd met zijn verkenningseenheid in Noord-Beveland ingezet. Ze stonden onder bevel van 52nd Reconnaissance Regiment onder leiding van luitenant-kolonel Hankey. De observatieposten lagen langs de zeedijk bij Colijnsplaat. De hotels Zeelandia en Patrijs boden een comfortabeler onderdak voor het sectie- en eskadronhoofdkwartier. De bevolking werd gevraagd om de Irenemannen onderdak te bieden.
De soldaten deelden hun rantsoen met de lokale bewoners. De veldkeuken leverde een menu met wit brood, scheepsbeschuit, blikjes vlees en boter, die de Zeeuwen met groot enthousiasme ontvingen.
De volgende weken bestonden uit lange en vooral koude dagen en nachten met wachtlopen. Er stonden drie stenen gebouwtjes op de zeedijk die fungeerden als waarnemingspost. Deze gebouwtjes waren oorspronkelijk door Rijkswaterstaat gebouwd en boden wat beschutting tegen de elementen.

In de nacht van 24 op 25 november vond de eerste confrontatie met de vijand plaats. Een Duitse patrouille van zesentwintig man sterk landde met de opdracht bepaalde waterwerken op te blazen. De patrouille landde echter op de verkeerde plaats. Ze gingen naar de dichtstbijzijnde boerderij toe en knevelden de boer en de boerin. Tevens stalen ze een boerenkar en laadden die vol met explosieven. Een boerenknecht en een evacué, die hiervan getuige waren, ontvluchtten ongemerkt de boerderij van de familie De Regt en waarschuwden de Irenemannen in Colijnsplaat. Na wat twijfel stuurde Kapitein Immink luitenant Havelaar met twee carriers naar de boerderij. Voordat de boerderij bereikt was, openden de Duitsers het vuur. Nabij een afwateringssluis kwam het tot een enorm vuurgevecht. Luitenant Havelaar sneuvelde in dit gevecht.

Daan was bij dit gevecht aanwezig en de dood van Havelaar liet een diepe indruk bij hem achter: ‘'We lagen achter de dijk en het geweervuur kwam van de andere zijde. Ondanks onze waarschuwingen stak de 'luit' zijn hoofd boven de dijk om zich met een verrekijker van de situatie op de hoogte te stellen en het was meteen gebeurd met hem. Een kogel trof hem in zijn hoofd.....'

Nadat de luitenant levenloos aan de voet van de dijk lag, gaven de Duitsers zich over. Bij de verhoren van de krijgsgevangenen werd duidelijk hoe groot de ramp had kunnen zijn als hun opzet zou zijn geslaagd. Met de grote hoeveelheden springstof moest een afwateringssluis opgeblazen worden, waardoor grote delen van het eiland onder water zouden komen te staan. Daarnaast hadden ze de opdracht om de mannelijke bevolking van Colijnsplaat samen te drijven in de Nederlands-Hervormde Kerk, om die vervolgens op te blazen.

Net voor kerst 1944 waren Duitse één- en tweepersoons onderzeeboten erg actief in de Westerschelde en voor de kust van Noord-Beveland. Deze onderzeeboten hadden als opdracht mijnen in de Schelde monding te leggen of om bevoorradingsschepen te torpederen om te verhinderen dat grote voorraden in Antwerpen aankwamen. Op 24 december werden een onderzeeboot waargenomen, waarvan alleen de periscoop zichtbaar was. De wacht gaf het per radio door en deze onderzeeboot werd door twee vliegtuigen aangevallen. Op eerste kerstdag werd voor Domburg een duikboot waargenomen met de toren nog boven water, waarop een man zichtbaar was. Een post van Gevechtsgroep II nam met een buitgemaakte 20 mm Oerlikon (mitrailleur) de boot onder vuur, waardoor deze zonk van achteren, de neus in de lucht stak, kapseisde en in het geheel zonk. Even later werd nog een duikboot waargenomen, die nadat het onder vuur was genomen explodeerde en zonk. Van een derde raakte de stuurman bewusteloos en spoelde de onderzeeër aan op de zeedijk bij Westkapelle, waar de marineman gevangen werd genomen.

Daan: ‘Met kerst kreeg de verkenningssectie in Colijnsplaat een kerstdiner. Ik herinner me dat er iemand met een drietonner naar Antwerpen was gestuurd om daar wat drankrantsoenen op te halen. De drietonner was helemaal vol, maar de volgende dag was bijna alles op. In hotel Zeelandia in Colijnsplaat werd het kerstdiner gehouden. Volgens een Engelse traditie, die nu nog steeds bestaat, zaten tijdens het kerstdiner ook de messbediendes aan tafel. De onderofficieren bedienden en het toetje werd opgediend door officieren. Schitterend, dan zat je daar vol trots. Dat vond ik mooi’.


De verkenningsafdeling in Noord-Beveland (Collectie Richard van de Velde)

Op 28 december kreeg men via het verzet in Zierikzee, die een telefoonverbinding had met het bevrijde St. Phillipsland, informatie dat de Duitsers 4.000 man hadden samengetrokken op Schouwen. Er waren ook via andere kanalen signalen dat de Duitsers een offensief voorbereiden om Antwerpen vanuit het noorden te benaderen. Doordat het Ardennenoffensief (de aanval richting Antwerpen vanaf Luxemburg) voor grote onrust had gezorgd, was de angst voor een tweede invasie extra groot. Als gevolg van de dreiging van een aanval, werden op 28 en 29 december gevechtsgroep I (gestationeerd in Middelburg) en pantserafweergeschut van gevechtsgroep III (Kapelle) en onderdelen van de Verkenningsafdeling uit Noord-Beveland naar Noord-Walcheren verplaatst.

Begin februari 1945 besloot het opperbevel in Londen om de mariniers per 1 april uit de Brigade los te maken en weer voor hun aanvankelijke bestemming beschikbaar te stellen. Het gevolg hiervan was dat de verkenningsafdeling moest worden opgeheven en het daarbij ingedeelde geschikte personeel moest worden ingedeeld bij Gevechtsgroep II.  


Leden van de Recce te Colijnsplaat (Collectie Richard van de Velde)

Op 17 maart kwamen in Vrouwenpolder twee collega’s van Daan om. Hij zei hierover het volgende: “We hadden ze al zo vaak gewaarschuwd dat ze niet met wapens moesten ‘spelen’, maar het was tegen dovenmansoren gezegd. Robert Paauwe en Jans Wieringa vonden de dood, doordat ze wilden schieten met een buitgemaakt kanon. De Duitsers hadden het wapen echter achtergelaten met een granaat in de loop. De gevolgen lieten zich raden....'

De naoorlogse periode

‘s Avonds op 24 maart vond in Colijnsplaat een afscheidssamenkomst bij de Verkenningsafdeling plaats. In roerende toespraken werd het bestaan van deze afdeling herdacht. De volgende dag vertrok een groot gedeelte van deze manschappen naar Bergen op Zoom. Sommige vertrokken direct naar Engeland als instructeur radioverbindingsdienst.
Rond deze tijd kreeg Daan bericht dat zijn vrouw Doreen op 4 februari 1945 in Stafford het leven had geschonken aan een zoon, Christopher. Daan zag zijn vrouw en zoon in Engeland pas eind april 1945. Helaas is niet meer te achterhalen waar hij in die tussentijd verbleef.



Hij werd op 30 mei 1945 overgeplaatst van de Brigade naar het Detachement Wolverhampton en op 1 juli alweer overgeplaast naar de Provoost Expeditieonaire Macht. Drie weken later was hij weer terug bij het Depot Wolverhampton. Hier werd hij belast met leiding geven bij militaire onderzoeken en politiediensten bij de Expeditieonaire Macht Nederlandse Troepen in Birmingham (zie foto Daan rechtsvoor en linksvoor Gerrit van de Kamp).
Luitenant Kist gaf hier leiding aan de opleiding van de Militaire Politie. In augustus 1945 waren er al twee compagnieën opgericht. Deze verrichtten MP-diensten in Engeland.. Hieruit werd ook het kader gevormd voor de uit te zenden DMC-en, die naar Nederlands Indië zouden gaan.
Uiteindelijk kwam Daan terecht op Chester Square in Londen. Doreen en ’Chris’ woonden toen steeds in bij haar ouders in Walton-on-the-Hill, net buiten Stafford. Daan kwam ’s weekends vanuit Londen daar naartoe.
Het kader keerde vanaf begin 1946 op verschillende data weer terug naar Nederland en werd belast met de opleiding van de dienstplichtigen van de Koninklijke Marechaussee (zgn. Depot), die in de Koning Wilem III-kazerne in Apeldoorn werden gelegerd en opgeleid.
Daan werd in januari 1947 naar Nederland overgeplaatst. Zijn gezinnetje kwam pas in oktober 1947 over uit Engeland. Zij kregen een bovenwoning toegewezen bij de familie Speldenkamp op de Jachthoornlaan in Apeldoorn. Daan moest vanwege de te kleine behuizing op de kazerne blijven slapen. Deze situatie duurde ruim een half jaar. Toen vonden ze een bovenwoning bij de familie De Haan op de Markendoel, waar dochter Veronica in januari 1949 werd geboren.


Daan met de pasgeboren Richard en zijn dochter Veronica (Collectie Richard van de Velde)

Daan (rechts) als opleider in 1947 in Apeldoorn (Collectie Richard van de Velde)

Op 1 december 1949 was Daan bezoldigd opperwachtmeester en werd tewerkgesteld bij de 4e Divisie Marechaussee. Hier moest hij dienstplichtigen opleiden die naar Nederlands-Indië werden gestuurd.
Met de jongens van de 2-44 DMC kreeg hij een speciale band, die tot het eind van zijn leven zou duren.
Begin 1950 kreeg het gezinnetje een huurwoning aan de Ugchelsegrensweg 9 in Apeldoorn toegewezen, hier werd hun jongste zoon Richard in november 1954 geboren.


Marechausseekazerne aan de Engerdstraat in Tegelen

Brigadecommandant Daan (3e links) met zijn personeel. Links naast hem Derkx en rechts van hem Jasper Zondag

Op 1 november 1956 werd Daan bevorderd tot Adjudant-onderofficier en overgeplaatst naar de 2e divisie der Koninklijke Marechaussee. Hij werd aangesteld als brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee in Tegelen. Hier gaf hij leiding aan 21 man met als taak grensbewaking aan de doorlaatpost.
In augustus 1957 verhuisde zijn gezin vanuit Apeldoorn naar de Ruys de Beerenbrouckstraat 26 in Tegelen.

Kazerne in Venlo

In juni 1960 werd Daan hoofd Grenspassenbureau van de Marechaussee bij de doorlaatpost Venlo. Vanaf 1962 werd hij administratief tewerkgesteld bij de Staf District KMar in Venlo. In juni 1964 vierde hij daar nog zijn 36-jarig ambtsjubileum, waarvoor hij de gouden medaille kreeg uitgereikt. Zijn werk bleef hij doen tot 1 december 1965 en vroeg toen op eigen verzoek overplaatsing naar Brabant aan.


Marechausseekazerne in de Tuinstraat in Eindhoven

Kantoor van Majoor Van Arkel

Zijn eerste keus was Breda, maar hij werd uiteindelijk geplaatst op de Marechausseekazerne in de Tuinstraat in Eindhoven. Hier werd hij de rechterhand van rayoncommandant majoor Van Arkel en werkte in een apart kantoortje links naast de Marechausseekazerne.

In april 1967 verhuisde Daan met zijn gezin naar een nieuw huurhuis op de Meteoorstraat 9 in de Eindhovens wijk Woensel. (zie foto, samen met Veronica)
In november 1969 verliet hij, na 40 jaar trouwe dienst, de Marechaussee en werd op 31 december 1970 officieel eervol ontslagen.

Tot zijn pensionering eind 1977 is hij vervolgens nog in dienst geweest als controleur bij Bouwfonds Nederland, enquêteur, administrateur bij het Arbeidsbureau en tot vier maanden na zijn 65e verjaardag als subsidiënt bij het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Bij deze laatste functie trad hij in overleg met Burgemeesters en Wethouders en gaf subsidies voor peuterspeelzalen en speeltuinen. Dit werk was hem op het lijf geschreven.


De kist van Daan geflankeerd door oud-collega's van de Brigade v.l.n.r. M. van Lienden, F. Bakx, H. Hielkema en A.E. Pannenborg

Op 4 april 1997 overleed David van de Velde na een slepende ziekte in Eindhoven op 84-jarige leeftijd.


Daan van de Velde heeft meermalen verteld dat hij meer een 'Ireneman' dan marechaussee was. Hier poseert hij in 1995 in vol ornaat voor de camera, voordat hij een naar een reünie gaat van de Prinses Irene Brigade (Collectie Richard van de Velde).
Terug naar de inhoud