Interview in De Stem met H. Trienekens en J. Vriends - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Interview in De Stem met H. Trienekens en J. Vriends

In Nederland
De waanzin overleefd

Door Romain van Damme in De Stem van 5 juni 2004


Huub Trienekens (L) en Jan Vriends

Morgen staan HuubTrienekens (85) en Jan Vriends (85) weer op het strand van Arromanches. Om te herdenken. De zestigste verjaardag van D-day. Het offensief van de geallieerden die de Duitsers bijna een jaar later tot capitulatie dwongen. Trienekens en Vriends waren zestig jaar geleden ook in Normandië. Als lid van de Prinses Irene Brigade die in Engeland vorm kreeg en in Arromanches en  Courseulles-sur-Mer aan land gezet. “Nooit gedacht dat we de Nederlandse grens  zouden halen, wel gehoopt.”

Huub Trienekens uit Breda heeft zijn ervaringen summier op papier gezet. Ergens staat er: natuurlijk heb ik ook geluk gehad. Een kogel van een scherpschutter boorde zich net boven mijn hoofd in een balk. Een kogel tien centimer naast me in een deurpost en een mortiergranaat ontplofte een half metertje naast me. Stond ik bij toeval in een dode hoek achter een muurtje.
Jan Vriends uit Rijsbergen: „In Normandië werden we vanuit de lucht beschoten en sprong een  maat van me in een van de Duitse loopgraven, in een schuttersput. Die put lag  vol met landmijnen..."
Ze zitten  in de huiskamer van Huub Trienekens en vertellen honderduit. Over hun tocht naar Engeland, de opleiding die ze daar kregen en de terugkeer naar Europa. Als lid van de Prinses Irene Brigade.
Ze  vertellen met vaste en soms stoere stem, maar langzaam sluipen de emoties binnen. Herinneringen worden levend en Trienekens zegt met trillende stem: „Ik was bang, zoals ieder mens. Nooit gedacht dat ik vanuit Normandië de Nederlandse grens zou halen, wel gehoopt."
Jan Vriends: „Wij hebben onze plicht gedaan. We zouden het weer doen."
Toen de oorlog uitbrak, zaten ze als dienstplichtigen in de Peel, ieder bij hun eigen onderdeel. Trienekens als grenadier en Vriends was van het zesde regiment van Breda. „We hadden het nieuwste van het nieuwste tot onze beschikking. Vriends: „Wij  werkten met de zogeheten PAG 4,7. Pantser Afweer Geschut."
Trienekens: „De grenadiers hadden een antitankgeweer, kaliber 2 centimeter." Klinkt ook nu nog indrukwekkend, maar was toen veel te weinig om de zwaarbewapende Duitsers een halt toe te roepen.

Onbegonnen werk

Vriends: „Over geluk gesproken. Ik stond in Deurne  op het station omdat ik 48 uur verlof had. Moesten we onmiddellijk terug. Werden we door de militaire politie zo van het station naar het front gejaagd."
Het was onbegonnen werk. Vriends: „We stonden op de stellingen in Deurne en hoorden de vliegtuigen over komen. We dachten: die vliegen naar Londen om daar de boel plat  te gooien. Plotseling hoorden we een gedreun van jewelste. Bombardeerden ze vliegveld Welschap bij Eindhoven. Moesten we er met een gang uit."  
Dat was het begin van  een wekenlange zwerftocht die uiteindelijk eindigde in Engeland. Trienekens: „Ik woonde toen in Kerkrade. Twee mi­nuten na het uitbreken van de oorlog was mijn thuis Duits bezit. Toen dacht ik: dat accepteer ik nooit. Dat is altijd mijn drijfveer  geweest om vechtend terug te komen."
Vriends: „We stonden met zeven man op de stel­ling bij het Defensiekanaal. Toen we  halsoverkop weg moesten, legden we onze handen op elkaar en zeiden: we blijven bij elkaar, wat er ook ge­beurt. Zo is het ook gegaan. Niemand haakte af en  gelukkig is niemand gesneuveld."
„Onze chauffeur kwam uit Den Bosch. We kwamen op de terugtocht langs zijn huis en hij  ging even naar binnen. Toen hij weg wilde, ging zijn moeder in het deurgat staan en zei: je komt hier niet meer uit. Hij pakte haar op en antwoordde: ik moet."
Een paar  dagen later ontmoette Vriends zijn ouders in Zundert. „Ze kwamen me halen. Zei ik ook: nee, ik ga verder. Mijn moeder: je hebt geen geld. Ik had nog een kwartje, maar een maat had wat geld van thuis meegekregen."
Na een barre tocht vol hindernissen kwamen ze aan in Zeeuws-Vlaanderen. Trienekens  reisde via Bakel, Breda, Roosendaal, Goes, Middelburg en Vlissingen. Daar werden vissersbootjes ingezet om ze naar de overkant te brengen. Vriends pak­te een route door België, maar kwam uiteindelijk ook in Zeeuws-Vlaanderen terecht.
„Het was moeilijk. De wegen zaten verstopt met Fransen die zich terugtrokken. En we werden regelmatig vanuit de lucht beschoten. We hebben meer gekropen dan gelopen. Je had ook te maken met de vijfde colonne. Zo werden de NSB'ers, de mensen die de Duitsers hielpen, genoemd." In Sas van Gent zag Vriends dat de Nederlandse militaire politie ijzeren reclameborden van de gevels schroefden. „Waarom doen  ze dat, dacht ik. Bleken er achter die reclameborden gedetailleerde en getekende kaarten van de streek te zitten. Voor de Duiters... "
Ze trokken verder. België weer in. Zonder wapens, want die moesten ze bij de grens achterla­ten: Trienekens: „Ook onze gasmaskers moesten we inleveren. Onbegrijpelijk, maar we moesten alles laten vallen."
Vriends: „Bij Zuidzande kregen we dat bevel. Ik gooide mijn karabijn in de sloot, maar pakte met mijn linkerhand snel een pistool dat daar lag. Vlug in mijn broekzak, maar de kolf was iets te groot en stak eruit. Kon ik het gelijk inleveren." Met  vrachtwagens die gevorderd werden reden ze naar Frankrijk. Trienekens: „In Le  Mans kwam ik Bredanaars tegen. Ze waren op eigen gelegenheid gegaan. Van Le Mans ging het naar Nantes waar we een dag of vier in een kazerne verble­ven.  Uiteindelijk kwamen we terecht in de havenstad Brest en staken we over naar Engeland, naar Plymouth. Daar kwamen we 10 juni 1940 aan." Ze werden  ndergebracht in een tentenkamp bij Porthcawl en met een schuin oog bekeken. Vriends: „We leken met onze groene uniformen op Duitsers. Wat wisten ze in die tijd in Engeland nou van Nederland? Vrijwel niets. Dus wij maar uitleggen dat we Dutchmen waren en geen Duit­sers."
Vriends  herinnert zich nog een geweldige rel. „In dat kamp zagen we mooie tenten staan. Vol met  hockeysticks, tennisrackets en goede kleren. Die waren van Nederlandse officieren. Ze waren al eerder naar Engeland gevlucht. Dat kwam niet zo best over, dat begrijp je. Zijn jullie hier om een partijtje te tennissen, vroegen  we? Die officieren zijn later naar Canada vertrokken."

Knuppels

Trienekens: „We zijn ook nog in Cardiff geweest om daar het vliegveld te bewaken. Na een maand kregen we bewapening. Ach, die Engelsen hadden ook niet veel. Ik had een mitrailleur. Toen ik eens ging eten en later terugkeerde naar mijn plek, was die mitrailleur weg. Meegenomen door een Engelsman."
Vriends: „Ze stonden met knuppels op wacht." Toch wisten ze heel zeker dat ze vechtend terug zouden gaan. Trienekens: „Ik ben een realistisch mens. Ik had het Franse leger gezien. De soldaten liepen met muilezels die de kanonnen trokken. De Engelsen hadden niet veel en wij vrijwel niets. Maar wat ik al eerder zei:  die Duitse bezetting was niet te accepteren. We moesten terug." In Congleton bij Manchester werd 11 januari 1941 de Koninklijke Nederlandse Brigade opgericht. Een halfjaar later, op 27 augustus, brachten koningin Wilhelmina en prins Bernhard een bezoek aan de brigade die verhuisd was naar Wolverhampton.
Wilhelmina reikte een vaandel uit en sprak plechtig: 'Op dit vaandel is aangebracht de naam van mijn kleindochter prinses Irene, het petekind van de weermacht, wier naam ik met volle instemming van haar ouders aan de Brigade geef. Vertrouwend op God, onzen onbuigzamen wil en de overwinning onzer bondgenootschappelijke wapenen, zal het u gegeven zijn eenmaal als zegevierende bevrijders van Nederland met dit  Vaandel den Nederlandse bodem te betreden.'
Het zou nog drie jaar duren. In die tussentijd werd de Nederlandse brigade opgericht die  versterking kreeg uit alle delen van de wereld. Trienekens: „Nederlanders die in Afrika werkten en woonden of in Canada, ze kwamen naar Engeland. Vaak als vrijwilliger. Op een gegeven moment werden er wel twintig verschillende talen gesproken." De brigade volgde zware trainingen en hielp de Engelsen bij de  bewaking vanvliegvelden en de kwetsbare kustlijn. Tot het augustus 1944 werd. D-Day was toen al begonnen: 6 juni 1944.
Trienekens:  „Ze zeggen wel eens tegen mij: jij was toch ook in Normandië? Maar niet op 6  juni. Nee, dat klopt. Je kunt moeilijk drie miljoen sol­daten op een dag aan wal  brengen. Wij moesten op het goede moment wachten."
Begin augustus werd de bemanning ingescheept onder commando van kolonel A.C. de Ruyter  van Steveninck. „We gingen met drie Liberty-schepen naar Normandië en  arriveerden bij de kunstmatige haven Arromanches. 8 augustus. Een ervaring om nooit te vergeten."
Het is even stil. Alsof ze de landing opnieuw beleven. Vriends: „Dit was echt. Ik zat in de tweede gevechtsgroep."

Vuurleider
 
Trienekens:  „Toen ik het strand opliep, dacht ik: nu gaat het dus beginnen. Ik zat in de  eerste ge­vechtsgroep, was waarnemer en vuurleider. Eer­der heb ik al gezegd: ik  was bang, zoals iedereen. Maar ik wilde als leider niet falen en straalde daarom  rust uit. Is me later nog eens gezegd: je was zo rustig. Ja, maar binnen in me  ging het te- keer, daar zaten de twijfels."
De strijd  in Normandië was nog lang niet gestreden. De stad Caen was nog niet gevallen en  ten oosten van Arromanches reikte het front bijna tot op het strand.
„Bij het  kasteel St.Come, in de buurt van Brevil­le, kregen we onze vuurdoop. We losten  er op 12 augustus de Engelsen af die het gebied Hell-fire corner hadden gedoopt.  In de eerste dagen raak­ten vijftien Nederlanders gewond. De eerste dode viel op  14 augustus, wachtmeester Lammers."
Vriends:  „Bij het riviertje de Ome was het ook raak. Daar moesten we Duitse aanvallen  afslaan. Een van de eerste grote plaatsen die we bevrijd hebben, was Pont  Audemer. "
Trienekens:  „We hebben dat stadje met een blik­semactie ingenomen. Helaas konden we niet  voorkomen dat de Duitsers de brug opbliezen." De Nederlandse brigade rukte op  tot de oevers van de Seine, ten westen van Rouen. Op 5 september volgde de  opdracht met spoed naar het noorden te trekken. Via Arras en het bevrijde en feestvierende Brussel werd Leuven bereikt. Trienekens: „Bij Diest en Beringen hebben we fel gevochten met de Duitsers.Ongeregelde gevechten. Plotseling doken  ze op en probeerden zich naar een uitweg te vechten."
Het was half een 's nachts toen ze op 21 september de grens overtrokken, bij Valkenswaard. Trienekens slikt en zegt: „Een onvergetelijk moment." Vriends: „Toen we de grens passeerden,, sprongen we van onze carriers af en kusten de grond. Zo blij waren we."
De brigade stootte door naar Grave, zag de Slag om Arnhem mislukken en werd later tijdens de winter '44-'45 ingezet op Walcheren om de monding van de Westerschelde te bewaken.
Trienekens: „Op 9 april '45 kregen we het bevel naar de omgeving van Den Bosch te trekken. We moesten later die maand nog zware strijd leveren in Hedel. Bij hevige straatgevechten vielen er aan beide kanten slachtoffers."
In de vroege ochtend van 5 mei berichtte de brigadecommandant: dit is mijn laatste bevel. Om 00.00 uur vanochtend wordt het vuren gestaakt.
Bijna zestig jaar later zijn het nog altijd prachtige woorden. Trienekens: „Eindelijk kon ik naar huis."
Vriends: „We hebben het over geluk gehad. Toen we in de buurt van Valkenswaard zaten, wilde een sergeant die daar woonde snel even naar huis. Hij kreeg een motor en weg was ie. Op tweehonderd meter van zijn huis werd hij van de motor geschoten."

Trots

De afgelopen jaren zijn ze al verschillende keren terug geweest in Normandië. Trienekens (die na de oorlog in militaire dienst bleef en in 1975 afzwaaide als luitenant-kolonel): „Ik heb er jaren nauwelijks of niet over gepraat. Vorig jaar zei mijn oudste zoon en mijn kleinzoon: “Wij willen met jou, met zijn drietjes, naar Normandië. Ik heb een maand ongemakkelijk gelopen. Ik ben gegaan en heb er geen spijt van, o nee. La Pointe du Hoc wilde ik per se zien. Ongelooflijk wat daar gebeurd is. Zo steil die rotsen. Onvoorstelbaar dat de geallieerden daar binnengekomen zijn."
„Onze  brigade was niet groot. Een klein radertje. Een van de vele radertjes die samen  een sterke ketting vormden. Tot volle tevredenheid van die geallieerden hebben we al onze opgedragen taken vervuld. Daar mogen we best trots op zijn." Vriends  (die in 1945 buschauffeur werd en dat 38 jaar bleef): „Ik ben drie keer reisleider geweest en ben met een Rijsbergse school in Normandië geweest. Met mijn kinderen ben ik ook geweest. Wilde ik per se naar het Duits kerkhof. Daar liggen 29.000 slachtoffers! Jongens van zestien, zeventien jaar. Ik wilde de waanzin laten zien. Die waanzin hebben we overleefd."

Bron artikel en foto: H. Trienekens
Terug naar de inhoud