Vlucht Politietroepen
Mei-juni 1940
Politietroepen
De Politietroepen met een grootte van 2000 man, vervulden een drieledige taak binnen het Nederlands militair strategisch denken:
1. verdediging van de oostgrens
2. het handhaven van de openbare orde in een gebied waar de staat van beleg gold
3. toezicht houden op het verkeer en militairen (o.a. tegengaan van desertie)
In facto werden zij door de legerleiding ingezet als vechtend onderdeel en als goed geoefende reserve achter de hand gehouden.
Vrijwel onmiddellijk nadat de Duitsers op 10 mei 1940 omstreeks 04.00 uur de grens met Nederland overschreden, ontstond er vuurcontact met de Politietroepen en de gemobiliseerde grensbataljons. Zij kregen de opdracht de opmars te vertragen, zodat de troepen in het achterland de tijd kregen zich gevechtsklaar te maken. Duitsers maakten echter gebruik van geïmiteerde uniformen met nestels van de PT. Ook marechaussee-uniformen werden nagebootst. Hier en daar ontstond daardoor verwarring bij dienstplichtige Nederlandse soldaten.
Meestal waren de Politietroepen aan de oostgrens gelegerd in kazematten en andere lichte versterkingen. Er was slechts een summier loopgraafsysteem voorhanden. Ook ontbrak het hen aan afdoende communicatiemiddelen. Zij werden hierdoor min of meer gedwongen om continu in stelling te blijven. Het was voor sommige PT'ers, ondanks de richtlijnen, moeilijk om op eigen gezag beslissingen te nemen, zoals bijv. een brug opblazen. Doordat communicatie moeilijk of niet aanwezig was, konden hun commandanten hen niet bereiken met alle gevolgen van dien. Door deze omstandigheden vielen verschillende bruggen op cruciale punten in handen van de Duitsers.
Op 15 mei 1940 capituleerde Nederland. Veel PT'ers, vooral in het zuiden van het land, waren door terugtochtbevelen (=voorgeschreven route om zich te hergroeperen) in min of meer georganiseerd verband naar het westen getrokken voor nadere orders.
Op een van de gevorderde schepen van Ooltgensplaat naar Wilhelminadorp
met enkele gevangenisbewaarders v.l.n.r. Melis, Vlug, Stolk, Sjoerds, Knoops, Groenen
(Bron M. Berrier)
met enkele gevangenisbewaarders v.l.n.r. Melis, Vlug, Stolk, Sjoerds, Knoops, Groenen
(Bron M. Berrier)
Verplaatsing van Ooltgensplaat naar Sluis 15 mei 1940-17 mei 1940 o.l.v. serg-maj. Omvlee.
Kaartje beschikbaar gesteld door M. Berrier. Abusievelijk wordt er in het kaartje i.p.v. 1940, telkens 1941 aangegeven.
W. Molenaar (1885-1963)
In Ooltgensplaat op Goeree-Overflakee lag bijvoorbeeld een detachement Politietroepen o.l.v. ao. P.J. Zwetsloot. Deze 35 man bewaakten samen met 6 burgerbewaarders staatsgevaarlijke personen. Directeur van het interneringskamp te Fort Prins Hendrik was W. Molenaar en diens plaatsvervanger was 1e Ltn. K.Punter. Vanaf 4 mei werden 21 NSB'ers, communisten en een groot aantal onbekenden opgesloten. Dat waren de volgende personen: N.S.B.-kopstuk Rost van Tonningen, P.A. E. Latieu, J.H. Feldmeyer (de latere aanvoerder van de SS), J.J. Arendse, G. Kossen, H.J.W. van Dillen, H.A. van Hilten, F.E.H. Jelinger, J.A. Niks, J. den Hoonaard, J. Proost, A. van den Oord, W. Th. Geelen, P.H.J. van Duyenen, K.H. Thomas, A. Verhoef, A.G. Bouten, A.J. Fey, J. H. Wolsink, G. Hasperhoven, W.N.A. Kroller.
Instructie voor de directeur W. Molenaar (Bron M. Berrier)
Toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak, vorderde Molenaar met hulp van res. Ltn. P. Drost vrachtauto's en twee schepen, om alle gevangenen en personeel uiteindelijk naar het Zeeuw-Vlaamse Sluis te brengen. In een oud-klooster, aan de weg naar Sint Anna ter Muiden, dat al dienst deed als opvanghuis voor protestantse en katholieke joodse vluchtelingen, werden deze staatsgevaarlijken voorlopig gehuisvest. (Twee soortgelijke kampen waren het Johanneshof in Dieren en de R.K. Vakantiekolonie in Eersel) In totaal kwam het gezelschap door vluchtelingen uit o.a Ellewoud en Ooltgensplaat op ongeveer 360 personen. Het detachement Politietroepen bedroeg 75 man. Hierbij was een groep van veertig man, o.l.v. serg-maj. T. Omvlee, die hun terugtochtbevelen waren gevolgd.
In Sluis bevonden zich ook eenheden van de Marechaussee. Hun commandant was D. Den Beer Poortugael, die ook enkele officieren bij zich had. Deze commandant was van mening dat bij de capitulatie van Zeeland door Schout-bij-nacht Van der Stadt, hij als rangoudste het bevel diende te voeren. Op 16 mei 1940 bracht Prins Bernhard hem in alle vroegte een bliksembezoek. De prins stelde zelfs voor de staatsgevaarlijken ter plekke te executeren. De adjudant van de prins, Ltn-Kol. H. Phaff, kon hem er echter van overtuigen dat de krijgsraad een betere oplossing zou zijn. Daar de gevangenen in geen geval in Duitse handen mochten vallen, kreeg Drost de opdracht om zich met hen naar Frankrijk te begeven. Op 17 mei ging een lange stoet PT'ers, Marechaussees en gevangenen in gevorderde vrachtauto's, autobussen en auto's op weg naar Oostende. Van hieruit volgde deze groep een moeizame reis naar Duinkerken. Op commando van Franse militaire autoriteiten werden de gevangenen afgeleverd in een gevangenkamp te Ambleteuse. De joodse vluchtelingen werden onder begeleiding van de PT naar Arras gebracht. De NSB'ers werden een week later bevrijd door Duitse troepen en keerden kort daarna terug naar Nederland. Wat er van de (joodse) vluchtelingen terecht is gekomen is onbekend.
Origineel ingetekende kaart van W. Molenaar, gevangenisdirecteur van Ooltgensplaat. Het betreft de vlucht van de Politietroepen en Marechaussees van Nederland, via België en Frankrijk naar Zuid-Engeland. Kaartje beschikbaar gesteld door M. Berrier. Abusievelijk wordt er in het kaartje i.p.v. 1940, telkens 1941 aangegeven.
De Politietroepen gingen vervolgens in colonne via Dieppe, Rouen, Le Mans, Tours, Poitiers tenslotte naar Limoges.
De stop in Limoges op 22 mei 1940. Let op de burgerchauffeur met pet. (foto's M. Berrier)
Hier kreeg men van de Nederlandse ambassade in Parijs de opdracht zich weer terug naar Douvre-La Delivrande (nabij Caen) te begeven. De Marechaussees namen een andere route: zij gingen via Le Mans, Angers naar Nantes. Waar zij een vliegveld dienden te bewaken. Al snel bleek dat men in Nantes niet nodig was en kreeg deze groep het bevel zich ook naar Douvre-La Delivrande te begeven. Via Chateaubriant en Laval kwamen de Marechaussees daar op 27 mei 1940 aan. Daar bleek zich al een groep van 330 Nederlandse militairen onder bevel van majoor-arts C. Koch te bevinden. Op 30 mei arriveerde de groep PT'ers van Drost. Een andere groep Politietroepen o.l.v. de sergeanten De Puyt en Kruse voegde zich bij hen. Het totaal van de PT brengende op 102 personen.
Aankomst bij het chateau in Douvres
Manschappen en chauffeurs
Links P.J. Zwetsloot en rechts Molenaar
Adj. Zwetsloot, Omvlee, Gertsen, Ltn. Punter, Wouters (Bron: H. Gertsen)
De voedselbereiding in Douvres m.b.v. de zgn. kookpotten
(foto's M. Berrier, achterkleindochter van W. Molenaar)
(foto's M. Berrier, achterkleindochter van W. Molenaar)
Tot 8 juni bracht deze grote groep de tijd door met zwemmen en het volgen van Engelse les. Toen kwam het bericht dat men zich naar Brest moest begeven om te worden ingescheept naar Engeland. Op 10 juni begon de embarkering op de Prinses Beatrix en om 10 uur 's avonds ging de oud-veerboot op weg naar Plymouth. De Engelse marine verstrekte de passagiers aan boord nog een overheerlijke maaltijd; de eerste echte na hun vertrek uit Nederland. De volgende morgen werden in Plymouth op de kade de troepen, op de officieren na, ontwapend door de Engelsen, waarna men om 22.00 uur per trein via Exeter op weg ging naar het professorisch tentenkamp te Porthcawl in Zuid-Wales.
Op 12 juni 1940 te 06.00 uur kwam men daar aan en ging men te voet naar het tentenkamp, waar ze voorlopig niet uit mochten. Het kamp was omringd met prikkeldraad. Het "stelletje ongeregeld" werd door de Britten in het begin nogal met argusogen bekeken. Men vond het maar een vreemd stelletje. Bij hun aankomst, en nog een tijdje daarna, werd het kamp bewaakt door Britse soldaten en werden zij min of meer, en niet altijd op vriendelijke wijze, bejegend als krijgsgevangenen. De Engelsen waren blij met de aanwezigheid van de Marechaussees en Politietroepen, zodat ze met een gerust hart de bewaking aan hen konden overdragen. Ook zij moesten wel eens hier en daar corrigerend optreden, zoals zij vroeger ook in Nederland hadden gedaan.
Op 12 juni 1940 te 06.00 uur kwam men daar aan en ging men te voet naar het tentenkamp, waar ze voorlopig niet uit mochten. Het kamp was omringd met prikkeldraad. Het "stelletje ongeregeld" werd door de Britten in het begin nogal met argusogen bekeken. Men vond het maar een vreemd stelletje. Bij hun aankomst, en nog een tijdje daarna, werd het kamp bewaakt door Britse soldaten en werden zij min of meer, en niet altijd op vriendelijke wijze, bejegend als krijgsgevangenen. De Engelsen waren blij met de aanwezigheid van de Marechaussees en Politietroepen, zodat ze met een gerust hart de bewaking aan hen konden overdragen. Ook zij moesten wel eens hier en daar corrigerend optreden, zoals zij vroeger ook in Nederland hadden gedaan.
Aankomst in Porthcawl 13 juni 1940
De motorbrigade in Porthcawl
(foto's M. Berrier)
De PT'ers die op 13 juni 1940 arriveerden in Porthcawl, werden de daarop volgende weken ook ingezet voor bewakingsdiensten in nabij gelegen havens en staalfabriek o.a. bij Port Talbot bij Swansea en langs de grillige zuidkust van Wales. Ook de bewaking van de kust en de vliegvelden St. Athens bij Cardiff en Stonning Downs hoorde daarbij. De Marechaussees bleven gestationeerd in Porthcawl.
Veel PT'ers werden ingedeeld bij Engelse onderdelen om bijgeschoold te worden. 56 van hen maakten uiteindelijk deel uit van de Prinses Irene Brigade. Sommigen kwamen in Suriname terecht en deden daar politiediensten zoals Sturm, Gebuijs, Ditzel en Riemersma. Gebuys was bewakingshoofd in de gevangenis Nieuw-Amsterdam. Enkelen werden bewaker in Jodensavanne, een berucht interneringskamp in de jungle voor Indische NSB'ers. Deze laatste groep kon pas in april 1946 huiswaarts keren.
Veel PT'ers werden ingedeeld bij Engelse onderdelen om bijgeschoold te worden. 56 van hen maakten uiteindelijk deel uit van de Prinses Irene Brigade. Sommigen kwamen in Suriname terecht en deden daar politiediensten zoals Sturm, Gebuijs, Ditzel en Riemersma. Gebuys was bewakingshoofd in de gevangenis Nieuw-Amsterdam. Enkelen werden bewaker in Jodensavanne, een berucht interneringskamp in de jungle voor Indische NSB'ers. Deze laatste groep kon pas in april 1946 huiswaarts keren.