Voorburgh, A.P - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Voorburgh, A.P

Erelijst gesneuvelden > Namenlijst slachtoffers Veldtocht
Achternaam: Voorburgh
Voornamen: Aalbert Pieter
Voorletters: A.P.
Rang: Res.2e Lt.
Mil. onderdeel: Staf CBMO
Geboren: Rotterdam
Geboortedatum: 20-05-1917
Overleden: Nijmegen, 1e Canadian Gen. Hospital
Overlijdensdatum:  07-08-1945
Begraafplaats: Militair ereveld Grebbeberg te Rhenen
Rij: 12
Nummer: 23

Bron foto graf: OGS

De vader van Aalbert Pieter heette ook Aalbert Pieter Voorburgh. Hij was op 22 februari 1890 geboren te Kralingen en trouwde in september 1914 in Birmingham met de joodse Edith Whetstone Jones Cohen (geb. 6 maart 1894 te Leicester). Wellicht zijn ze speciaal of tijdens een familiebezoek naar Rotterdam gegaan, omdat Aalbert Pieter (roepnaam Pieter) daar op 20 mei 1917 werd geboren. Meteen daarna zijn ze weer teruggekeerd naar Engeland. (Bron Burgerlijke stand - Geboorte Archieflocatie Nationaal Archief (Rijksarchief Zuid-Holland).
Vanaf 28 juni 1926 was het gezin woonachtig in Voorburg. In die periode hockeyde Pieter bij het Haagse HIJC en zat vermoedelijk op het Nederlandsch Lyceum in Den Haag. Na de scheiding van zijn ouders vertrok hij op 28 april 1934 met zijn moeder naar Worcester, Hanley Castle in Engeland.
Voor de oorlog woonde Pieter in de Hoekwaterstraat in Wassenaar.
Op 9 november 1939 was hij betrokken bij het beruchte Venlo-incident: De Engelse Secret Intelligence Service (SIS) wilde eind jaren dertig van de vorige eeuw in contact komen met tegenstanders van Hitler in de top van het Duitse militaire apparaat. De Britse geheime agenten hadden Duitse officieren ontmoet in Venlo, die hen vertelden dat zij een aanslag op Hitler voorbereidden. De volgende ontmoeting was geregeld door Duitse RSHA- en SD-agenten, onder wie Walter Schellenberg, die zich voordeden als in Nederland verblijvende Duitse politieke vluchtelingen. Hun bedoeling was het vergaren van informatie over de Britse geheime diensten en het verstrekken van valse informatie aan hen.
 
De SIS had de agenten, kapitein Sigismund Payne-Best en majoor Richard Stevens, op de zaak gezet. Zij ontmoetten in Nederland drie officieren, waaronder Walter Schellenberg (schuilnaam "Major Schaemmle"). Hij zei dat het Duitse OKW (Oberkommando der Wehrmacht) zich bezorgd maakte om de grote verliezen tijdens de Duitse veldtocht in Polen en van plan was om Hitler te arresteren en zijn bewind omver te werpen.
 
Payne-Best legde contact met dr. Solms, in werkelijkheid Johannes Travaglio, kapitein bij de afdeling Abwehr van de Luftwaffe. Dr. Solms stelde Payne- Best een ontmoeting met een Duitse generaal in het vooruitzicht. Payne-Best betrok Stevens in zijn opdracht en de chef van de Nederlandse Inlichtingendienst GS III stelde luitenant Dirk Klop beschikbaar. Dit drietal regelde enkele voorbereidende gesprekken met vermeende hogere Duitse militairen. Hierna werd Hitler op de hoogte gebracht van het Spiel, die meteen besefte dat hij deze zaak goed kon gebruiken tegen Nederland, want intussen had hij Fall Gelb voor de aanval op Nederland in gang gezet. Daarom werd een ontmoeting tussen Stevens, Payne-Best en Klop met Duitse militairen bij café Backus net buiten Venlo aan de Duitse grens in scène gezet.
 

Cafe Backus in de jaren dertig. Bron: Historie Venlo

Op 8 november 1939 vond in München een mislukte aanval op Hitlerplaats. De ontmoeting vond de volgende middag aan de Venlose grens plaats. Stevens, Payne-Best en Klop vertrouwden het niet en hadden zich daarom met een pistool gewapend. Ook was Klop die morgen nog gewaarschuwd voor mogelijk vals spel van Duitse zijde. Toen het drietal met chauffeur Jan Lemmens rond vier uur die middag in een grote Ford Lincoln Zephyr bij café Backus arriveerde, werden zij daar door hun Duitse contactpersoon Schellenberg opgewacht. Meteen daarna kwam een Duitse overvalwagen aanrazen. Een paar SS’ers zaten schietend op de motorkap, anderen stonden op de treeplank. Payne-Best en Stevens kregen de tijd niet hun pistool te trekken; Klop wel, maar hij werd in het hoofd en de schouderslagader getroffen. Luttele minuten later hadden de Duitsers zich met de vier gekidnapten teruggetrokken in het douanekantoortje aan de Duitse kant van de grens. De zwaargewonde Klop werd naar het Evangelische ziekenhuis in Düsseldorf vervoerd, waar hij enkele minuten na binnenkomst overleed op de operatietafel, zonder bij kennis te zijn geweest. Payne-Best, Stevens en Lemmens werden voor de eerste ondervraging naar het Gestapo-hoofdkwartier in Düsseldorf gebracht. Stevens had bij zijn gevangenneming een lijst van Britse agenten bij zich. Met deze informatie kon de Gestapo meer Britse agenten in bezette gebieden arresteren, onder meer in het Tsjechische deel van Tsjechoslowakije en het pas geannexeerde Sudetenland. Zij verkreeg bovendien informatie over de organisatie van de SIS.
Lemmens werd in oktober 1940 vrijgelaten.  
Payne-Best en Stevens werden in Duitse Kampen gescheiden van elkaar gevangen gezet, onder andere in Sachsenhausen en in Dachau. Beiden hebben de oorlog overleefd.
 
Vanwege de betrokkenheid van een Nederlandse officier bij deze gebeurtenis had Nederland in de ogen van Duitsland zijn neutraliteit geschonden. Vandaar dat Hitler in het memorandum dat het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken in de ochtend van 10 mei 1940 bekend zou maken, het Venlo-Incident gebruikte als rechtvaardiging voor de Duitse inval in Nederland, België en Luxemburg.
Bron: Wikipedia en Historie Venlo

Uit de hierna volgende passage Abw 05 uit “Vooroorlogse spionage in en vanuit Nederland” blijkt, dat Aalbert als administrateur van Payne-Best en Stevens betrokken was bij deze kwestie.

"Het echtpaar Van Houdt
 
Via zijn vriend Gerrit Spruijtenburg uit Venlo kwam J.C. van Houdt in contact met ene Janssen die als correspondentie- en telefoonadres opgaf: mevrouw P.A. Voorburg, Hoekwaterstraat 78 in Voorburg. Er bestond inderdaad een mevrouw Edith Whetstone Jones Cohen, een vrouw van Engelse afkomst die getrouwd was met A.P. Voorburgh. (A) Later, na Van Houdts arrestatie door de Duitsers, bleek dat een zekere Diel van de Gestapo in Düsseldorf op de hoogte was van Van Houdts alias: Bach. (B) Volgens hem was dat alias alleen bekend aan Van der Willik en aan een jongeman die administratieve werkzaamheden verrichtte voor Payne-Best en Stevens en op het adres van Voorburgh verbleef. (C) Al heeft Van Houdt nooit rechtstreeks voor Payne-Best en Stevens gewerkt, zijn alias zal hen desondanks wel bekend zijn geweest en in de loop van hun verhoren zijn genoemd. In december 1939 meldde Staatspolizeistelle Aken (Stapostelle Aachen) dat Josef van Houdt in verbinding zou staan met de Britse inlichtingendienst.
 
Het bleek Van Houdt later dat Janssen in werkelijkheid Van der ‘Wielick’ heette. ‘Bij de eerste ontmoeting met v.d. Wielick zeide deze, dat wanneer ik bij het verzamelen van gegevens moeilijkheden zou ondervinden ik iemand van de Nederlandse Inlichtingendienst [GS III] moest opbellen en zeggen, dat ik voor v.d. Wielick werkte. Daartoe gaf hij mij het betreffende bureau- en huistelefoonnummer.’ Na de oorlog vertelde Van Houdts dochter Gerti dat haar vader in mei-april 1939 een Brit had ontmoet met de naam Fanny; brieven aan Van Houdt werden ook met die naam ondertekend. Van Houdt op zijn beurt ondertekende zijn brieven met ‘Do re mi’, een referentie aan zijn activiteiten in de muziekhandel.
 
A Het echtpaar Voorburgh stond niet gesignaleerd in de Sonderfahndungsliste 1939; in de later opgestelde Sonderfahndungsliste GB was A.P. Voorburgh wel opgenomen.
 
B AMJ CABR, W. Dijs. PV dd 13-4-1948, verhoor Van Houdt.
 
C Wooning vermeldde een jongeman van ongeveer twintig jaar, Voorburgh geheten, die in de Hoekwaterstraat woonde. AMJ PolKab, O 15/49. Verklaring dd 2-7-1940 van W.C.J. Wooning."
Bron: Vooroorlogse spionage in en vanuit Nederland deel 5


Na het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 arriveerde Aalbert al op 14 mei in het Verenigd Koninkrijk, want de Britse SIS evacueerde zoveel mogelijk “bedreigde” personen met wie ze contact hadden.

Met registratienummer 2453 kwam hij op 1 november 1940 voor eerste oefening 'onder de wapenen'. In februari 1941 werd hij gedetacheerd bij de RAF voor opleiding tot piloot, enkele maanden later werd hij ontheven van detachering bij RAF en ging over naar het Detachement London. In oktober 1941 werd Aalbert overgeplaatst naar de Brigade Prinses Irene voor een officiersopleiding. Hij werd in Kamp Wrottesley Park in Wolverhampton enige malen genoemd als begenadigde hockeyspeler en stond steeds in het eerste elftal. Hij speelde verschillende interlands.
Pieter was van februari tot juli 1942 op de O.C.T.U. te Sandhurst. Na afloop van deze cursus werd hij benoemd en aangesteld tot res. Tweede Luitenant (MB 17-07-42 Ie Afd. No.9) en ging over naar IIe Bataljon PIB. Na in december 1942 nog een MT-cursus en in januari 1943 een Street fighting cursus te hebben gevolgd, werd hij overgeplaatst naar Brigade Headquarters. In oktober 1943 volgde hij nog een Security cursus en werd toen overgeplaatst naar Gevechtsgroep I.
In mei 1944 deed hij nog een cursus Battle school in Attlebridge en ging op 8 augustus 1944 als commandant 3e peloton tirailleurs van GGI met de Brigade in Normandië aan land. Al vrij snel na aankomst in Frankrijk werd hij uit zijn functie ontheven en bij de aanvullings-compagnie geplaatst.
Eind november 1944 werd hij overgeplaatst naar de staf B.N.S. te Brussel. Vier maanden later ging hij over naar de IIe Pionier Groep, om vervolgens in april en juni 1945 Kaderscholen te volgen in resp. Breda en Hooghalen.
Op 4 augustus 1945 kwam hij terecht in het Belgische Houthalen, bij de staf van de Centraal Bureau Militaire Opleiding (CBMO). Hier werden nieuwe rekruten getraind.
Bron: NIMH

Op 7 augustus1945 reed Pieter, komende vanuit Rotterdam, in de buurt van Ermelo-Nijkerk-Elburg met zijn auto tegen een Canadese legerauto aan. Zijn moeder schreef op een inlichtingenformulier van de OGS: "ongeluk door dronken soldaten". Aaldert was vrijwel onmiddellijk overleden en werd vervolgens door diverse Canadese eenheden naar het 1e Canadese General Hospital in Nijmegen vervoerd. Op 9 augustus 1945 werd hij op het terrein van het ziekenhuis begraven. Omdat Pieter tweetalig was, is het mogelijk dat hij als een liaisonofficier was gedetacheerd bij het 1ste Canadese leger. Dat zou ook verklaren dat hij als gewonde in een Canadees hospitaal terecht kwam.


Bron brief: Kees Neisingh en bron foto: Robin Mulder

Zijn moeder, Mrs. Edith Voorburgh-Cohen, schreef op 12 maart 1949 een brief aan baron Van Wijnbergen, waarin ze hem bedankte voor alle moeite die hij had gedaan om haar 'son, lieutenant A.P. Voorburgh of the Prinses Irene Brigade', begraven te krijgen op het kerkhof te Wassenaar. Aalbert lag hier begraven van 1949 tot 1982 op het oorlogskerkhof  'Het Lange Duin' aan de Schouwweg te Wassenaar. Deze begraafplaats werd in 1982 geruimd. Hij lag daar eerst in graf nr. 53 en vervolgens in grafnr. 61. Een document van 16 mei 1957 geeft aan dat Voorburgh in graf nr. 61 lag met een staande Portland steen en dat het een stichtingsgraf betrof, waar het eerst een militair particulier graf betrof. Deze begraafplaats is inmiddels geruimd, maar aan de overkant van de weg is een herdenkingsmonument met o.a de namen van degenen die er begraven hebben gelegen. Hierop staat Voorburgh ook vermeld. Aan de achterzijde van dit monument is de urn van "Soldaat van Oranje", Eric Hazelhoff Roelfzema, geplaatst.
Aalbert is vervolgens herbegraven op het militaire ereveld De Grebbeberg in Rhenen. Hier ligt hij begraven op rij 12, grafnr. 23.

Met dank aan o.a. Robin Mulder en Kees Nijsingh

Terug naar de inhoud