Inzet Mariniers - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Inzet Mariniers

Wolverhampton > Komst Mariniers
Het Detachement Mariniers bij de Prinses Irene Brigade (1944–1945)

 
Achtergrond en inzet
 
Aanvankelijk was het niet de bedoeling dat eenheden van het Korps Mariniers zouden deelnemen aan de geallieerde veldtocht op het Europese vasteland. Sinds eind 1943 was de volledige opleiding van de Mariniers namelijk gericht op inzet in het Verre Oosten, in samenwerking met de Amerikaanse strijdkrachten, in het bijzonder met het United States Marine Corps.
 
De oorlogssituatie veranderde echter drastisch. Begin 1944 groeide bij de Nederlandse autoriteiten de wens om ook Nederlandse eenheden te laten deelnemen aan de op handen zijnde geallieerde invasie van West-Europa. De enige beschikbare eenheid die daarvoor in aanmerking kwam, was de Koninklijke Nederlandse Brigade “Prinses Irene”, die toen in Engeland was gestationeerd.
 
Deze brigade bestond uit een verkenningseenheid, een artilleriebatterij, drie gevechtsgroepen, transport- en bevoorradingseenheden en verschillende ondersteunende diensten. Eén van de drie gevechtsgroepen, de 2e, was echter nagenoeg ontbonden om de andere twee op sterkte te houden. De Engelse legerleiding stelde als voorwaarde dat de brigade over drie volledig operationele gevechtsgroepen moest beschikken om ingezet te mogen worden in de operatie. Door een tekort aan personeel en tijd voor opleiding kon daaraan niet worden voldaan.
 
De oplossing kwam uit onverwachte hoek: in de Verenigde Staten bevond zich een detachement van 102 Nederlandse Mariniers. Onder leiding van kapitein H.P. Arends werd dit detachement begin 1944 aangewezen voor inzet in Europa. De Mariniers zouden bij aankomst in Engeland worden ingedeeld bij de 2e Gevechtsgroep van de Prinses Irene Brigade en daar drie infanteriepelotons vormen. Daarmee werd de groep weer op volle sterkte gebracht en inzetbaar gemaakt voor de geallieerde campagne.

 
Overkomst uit de Verenigde Staten
 
Het detachement vertrok op 17 april 1944 uit Camp Lejeune in North Carolina. Via New York (aankomst 18 april) reisden zij op 20 april per troepenschip Queen Elizabeth naar Groot-Brittannië. Op 26 april arriveerden zij in Gourock (Schotland) en op 28 april in het Nederlandse kamp in Wolverhampton, waar zij welkom werden geheten door kolonel der Mariniers M.R. de Bruyne, inspecteur van de brigade.
 
Na ontvangst van kleding en uitrusting verhuisde het detachement naar Dovercourt, waar zij op 3 mei 1944 officieel werden opgenomen in de 2e Gevechtsgroep. Vanaf dat moment volgden zij intensieve training in Britse wapens en gevechtstechnieken.

 
Voorbereiding op de invasie
 
In de zomer van 1944 nam de brigade deel aan oefeningen aan de zuidoostkust van Engeland en werd zij ingezet voor de kustverdediging. Op 2 augustus vertrok de eenheid naar een verzamelgebied bij Londen. Op 6 augustus volgde de oversteek naar Normandië, waar zij bij Arromanches aan land gingen.
 
Na enkele dagen opstelling in Delivrande en Cresserons werd de brigade op 12 augustus 1944 ingezet aan het front als onderdeel van het 1e Canadese Leger. De 2e Gevechtsgroep nam de stellingen over van de Britse 1e Airborne Division bij Kasteel St. Come, een strategische positie ook bekend als Hell-Fire Corner. Hier kreeg het detachement direct te maken met hevig vijandelijk vuur. Majoor Molenaar, commandant van de groep, raakte op de tweede dag zwaargewond. Kapitein Arends nam het commando over en zou dit tot het einde van de oorlog behouden.

 
Opmars door Frankrijk en België
 
Na de doorbraak bij Caen trok de 2e Gevechtsgroep op naar Quisterham, waar zij de sluis en brug bij Bénouville bewaakten. Op 27 augustus begon de opmars noordwaarts via Troarn, Dozulé, Pont-l’Évêque, Beuzeville en Pont Audemer. Op 3 september 1944 werd de Seine overgestoken bij Pont de l’Arche.
 
De mars ging verder via Rouen, Airaines, Doullens en Arras, waarna op 6 september het Belgische Leeuw-Saint-Pierre werd bereikt. Hoewel dit als rustplaats diende, werd de opmars dezelfde middag hervat. Nabij Diest kwam het konvooi onder vuur te liggen van een Duitse eenheid met steun van Tiger-tanks. Er vielen doden en gewonden, voornamelijk bij de 1e Gevechtsgroep. De aanval werd succesvol afgeslagen.

 
Operatie Market Garden
 
Op 7 september stak de 2e Gevechtsgroep het Albertkanaal over bij Schoonbeek-Beringen. Die nacht lag de stelling onder hevig vijandelijk artillerievuur. De volgende dag werd een nabijgelegen bos gezuiverd, in samenwerking met Britse tanks.
 
Op 11 september werd duidelijk dat de brigade deel zou nemen aan Operatie Market Garden. De opdracht luidde: oprukken via Eindhoven, Grave, Nijmegen en Arnhem naar Apeldoorn, en daar de verbindingslijnen veiligstellen. Op 20 september trok de brigade Nederland binnen bij Valkenswaard.
 
De opmars werd echter vertraagd en uiteindelijk onderbroken door een Duitse tegenaanval ten noorden van Eindhoven. De 2e Gevechtsgroep werd teruggetrokken naar Grave, waar zij de toegangswegen en een noodbrug moesten beveiligen. Het uitblijven van versterking en bevoorrading leidde uiteindelijk tot het mislukken van de operatie bij Arnhem.

 
Verdediging en gevechten in Brabant
 
Op 7 oktober 1944 nam de groep stellingen over bij Neerbosch, en op 18 oktober bij de Oirschotse Heide. Hier werden Duitse infiltratiepogingen via het Wilhelminakanaal tegengehouden. Ondanks primitieve omstandigheden wisten de mariniers hun stellingen winterklaar te maken.
 
Op 24 oktober werd de groep naar Hilvarenbeek verplaatst ter voorbereiding op een aanval op Tilburg. Op 25 oktober begon de aanval, waarbij de infanteriepelotons op Britse tanks meereisden. Bij het plaatsje Broekhoven werd de opmars gestuit. Een brug bleek vernield en onder vuur van mortieren en zelfrijdende artillerie. In het donker probeerden pelotons de rivier over te steken, maar zij moesten zich terugtrekken.
 
Op 26 oktober werd de aanval overgenomen door de andere gevechtsgroepen. De volgende dag werd bekend dat de Duitsers zich ’s nachts hadden teruggetrokken. Britse troepen trokken zonder tegenstand Tilburg binnen.

 
Walcheren en kustverdediging
 
Na een rustperiode bij het Belgische Straatakkers en patrouilles rond Tilburg, Dongen, Waalwijk en de Langstraat, werd de 2e Gevechtsgroep op 14 november 1944 naar Walcheren verplaatst. Hier kreeg het detachement de taak om de kustlijn te verdedigen tegen een mogelijke Duitse aanval vanaf Schouwen-Duiveland, waar naar schatting 6.000 Duitse militairen waren gestationeerd.
 
In de eerste weken bezette slechts één peloton de Noordkust; uiteindelijk werd de gehele groep ingezet. Tijdens de kerstdagen 1944 vonden voor de kust diverse mini-onderzeeëracties plaats. Mariniers slaagden erin drie vijandelijke vaartuigen tot zinken te brengen met eigengemaakte luchtafweerwapens.

 
Afbouw en vertrek
 
Op 7 februari 1945 werd de eenheid teruggetrokken naar Vlissingen. Op 1 april 1945 verliet het Detachement Mariniers officieel de Prinses Irene Brigade. Via Terneuzen en Oostende vertrok men naar Camp Roseneath in Schotland.
 
 
 
 

Evaluatie en erkenning
 
Het optreden van de Mariniers binnen de Prinses Irene Brigade verdient bijzondere waardering:
 
     
  1. De kern van de 2e Gevechtsgroep bestond uit mariniers.
  2.  
  3. Vanaf augustus 1944 tot het einde van de campagne stond deze groep onder bevel van een mariniersofficier.
  4.  
  5. Alle gevechtsopdrachten werden met kalmte, doortastendheid en succes uitgevoerd.
  6.  
  7. Ondanks zware omstandigheden, zoals de mislukking bij Arnhem en de onderbezetting op Walcheren, bleef het moreel hoog en de discipline voorbeeldig.

 
Hoewel de Brigade “Prinses Irene” als landmachtonderdeel veel erkenning ontving van de Nederlandse regering, is het aandeel van het Korps Mariniers in deze strijd vrijwel vergeten. Ten onrechte. Hun bijdrage aan de bevrijding van West-Europa, en van Nederland, was cruciaal en verdient blijvende erkenning.
Terug naar de inhoud